
Tot in Rotterdam
Ik weet ook wel dat er niemand is die van mij houdt. Niemand houdt van me. Ja, sommige mensen vinden me nuttig. Zoals Sjaan bijvoorbeeld, omdat ik haar wel eens help bij het vinden van klanten...
Ik weet ook wel dat er niemand is die van mij houdt. Niemand houdt van me. Ja, sommige mensen vinden me nuttig. Zoals Sjaan bijvoorbeeld, omdat ik haar wel eens help bij het vinden van klanten...
Ik weet dat jij het bent die altijd zijn mok op het aanrecht in de koffiecorner laat staan...
Chef en ik zijn vrij vandaag. We duwen de boot vanaf de kant het Almelose Kanaal op...
De afstand tussen mij en vader is klein. Drie meter misschien. Toch is hij eindeloos ver weg.
Hij brult. ‘VAN MIJ,’ brult hij, zijn brul snijdt de ochtend doormidden. ‘ALLEMAAL VAN MIJ.’
Er zijn dagen dat ik grenzeloos uit het raam kijk. De notenboom houdt het licht tegen.
‘Ben jij nou zomaar een verháál over mij aan het schrijven?’ brieste Oswald al in de eerste zin van het verhaal...
Dertien dagen voor het afdalen vernam Ian dat ze twee straten verderop eindelijk ook aan het graven waren.
Ik sta zeker drie kwartier naar mezelf te kijken. In ene voelt het vreemd dat ik dit nooit eerder heb gedaan.
Ik was tien jaar en lag voor de tv met mijn ellebogen op een kussen. Ben en ik mochten langer opblijven...