papieren helden

FB

Wachten op de klik

Ik was tien jaar en lag voor de tv met mijn ellebogen op een kussen. Ben en ik mochten langer opblijven omdat het vrijdag was en we hoorden te genieten van de avond, van het aanstaande weekend, ik hoorde uit te kijken naar de wedstrijd van morgen, thuis tegen koploper Ares ’46, maar ik keek nergens naar uit.

Het programma waar we naar keken ging helemaal langs me heen. Ben zat op de bank naast mijn moeder die een boek las. Aan de eettafel zat mijn vader de krant te lezen en hij had al drie keer gevraagd of het wat zachter kon en na de derde keer weigerde Ben het volume zachter te zetten: ‘Anders horen we toch niks meer.’

‘Het is toch met ondertiteling.’

‘Dat zeg je altijd. We willen toch horen wat ze zeggen en niet alleen maar lezen, anders zou ik wel een boek pakken.’

‘Goed idee, ga eens een boek lezen,’ zei mijn vader.

‘Ga zelf een boek lezen met al je kranten.’

‘Daar heeft ie je wel Anton,’ zei mijn moeder.

En terwijl Ben lachte om mijn moeder lag ik op de grond te wensen dat ik er even niet meer was, dat het leven even ophield, of liever: dat de tijd even een sprong maakte naar dinsdag, dat de maandag voor één keer werd overgeslagen.

Wat moet een kind wel niet meemaken dat hij, tien jaar oud, verlangt om even niet meer leven?

Misbruik en oorlog, zoiets zou je denken, maar het was een vulpen.

Mijn vulpen had gelekt, daarom wilde ik niet meer zijn. Ik wilde niet dood, de dood beangstigde me, maar ik wilde ook eventjes niet meer leven. Gewoon een pauze. Zoals op school, tussen de ochtend en middag.

Afgelopen dinsdag had Roelof zijn hand opgestoken in de klas en nadat meester Karel hem de beurt had gegeven, hem toestemming gaf om te spreken, zei Roelof, mijn beste vriend, dat zijn vulpen had gelekt en dat zijn laatje nu helemaal onder de inkt zat en of hij even wat wc-papier mocht pakken om zijn laatje op te ruimen en ik keek naar Roelof, mijn maatje en teamgenoot en opeens begon meester Karel te schreeuwen, dat Roelof altijd zo onvoorzichtig was met zijn spullen, dat hij altijd troep maakte, dat hij nu weer de boel verstoorde en verstierde en iedereen zat af te leiden omdat hij niet had opgelet, omdat hij nooit goed oplette, dat hij altijd twee dingen tegelijk deed en hoe vaak moet ik nog zeggen dat je rustig een nieuwe vulling in je pen moet drukken, dat je één ding tegelijk moet doen, eerst rustig een nieuwe vulling in je pen drukken, wachten op de klik en dan pas iets anders doen en iedereen in de klas deed het behalve jij en meester Karel wees naar Roelof, tegen wie hij tierde en ik had medelijden met Roelof, met mijn teamgenoot, mijn beste vriend die me vanaf de rechterkant altijd zulke goede voorzetten gaf, ik werd ongemakkelijk van zijn schaamte, dat hij zo voor schut stond voor de hele klas, dat hij een rood gezicht kreeg en het geschreeuw onderging met een gebukt hoofd, verslagen door de verbale tikken van meester Karel die blijkbaar aan niets een gruwelijker hekel had dan aan lekkende vulpennen, blijkbaar was er niets ergers dan een vulpen die lekte want hij ging maar door en door, niet goed werd hij ervan, er is altijd wel wat met jou, dan een vulpen, dan ben je dit kwijt, of dat, dan heb je een scheur in je broek en aan wie vraagt je moeder hoe dat komt, aan mij Roelof, aan mij en nu zit er overal inkt, ook op je kleren, een beetje?, dat maakt wel uit, schreeuwde meester Karel, ik bepaal of dat uitmaakt, jij niet, ik, ik bepaal dat, ben je nou helemaal met je grote mond dat het niet erg is, dat het niet uitmaakt, wie moet straks dat gezeur van je moeder aanhoren over je vieze kleren, wie, ik, meester Karel, altijd moet ik dat gezeur van iedereen aanhoren omdat jullie niet doen wat ik zeg, omdat jullie nooit doen wat ik vraag, één ding tegelijk, eerst een nieuwe vulling in je pen doen, wachten op de klik, en dan pas iets anders gaan doen, heb je gewacht op de klik, hoorde je een klik, dat is niet genoeg, je denkt van wel, je hoorde een klik of je hoorde geen klik, hoorde je een klik, hoezo weet je dat niet meer, vanochtend heb je die vulling er toch ingedaan, dan weet je toch wel of je een klik hoorde of niet, ben je zo vergeetachtig dat je dat niet weet, nou, dat wordt dan nog wat met de topotoets morgen, neem je la maar mee naar de keuken om de boel daar schoon te boenen.

Die vrijdag, drie dagen na het incident met Roelof, vlak voor de bel zou gaan, kwam ik erachter dat ook mijn vulpen had gelekt. Ik had er die dag een nieuwe vulling in gedaan, blijkbaar niet goed, want mijn hele la zat onder de inkt en ik wist hoe kwaad meester Karel kon worden om een lekkende vulpen en ik durfde niet tegen mijn ouders te zeggen dat ik bang was voor meester Karel, dat ik bang was dat hij boos zou worden als hij erachter zou komen dat ook mijn vulpen had gelekt, waarom moesten we ook met zo’n pen schrijven, bij Max, de linksvoor van het team, mochten ze gewoon met een balpen schrijven als ze wilden en ook op de school van Valentijn, onze keeper, mocht dat, waarom moest ik nou weer naar een school waar je verplicht was om met een vulpen te schrijven; ik wilde niet meer naar die school, ik wilde niet meer met een vulpen schrijven, ik wilde meester Karel niet meer. Ik wilde niet meer. Eventjes niet meer. Ik kon het niet oplossen, ik moest het oplossen, ik ging het oplossen. Hij mocht er niet achter komen dat mijn vulpen had gelekt, ik ging iets bedenken, ik moest iets bedenken, hij mocht niet gaan schreeuwen tegen mij, dat de hele klas dan naar mij keek en medelijden had en dat ik verzwolgen zou worden door schaamte terwijl meester Karel tekeerging en tierde over hoe onvoorzichtig ik was en dat ik ook nooit luisterde, net als Roelof, onze profvoetballertjes, zo noemde meester Karel ons soms, onze profvoetballertjes, zou hij zeggen, luisteren ook nooit. Ik wilde niet dat de hele klas naar me keek, dat iedereen zag hoe ik die verbale uithalen van meester Karel moest incasseren.

Liggend voor de televisie was het onmogelijk om er niet aan te denken; straks naar bed, dan voetballen en na een lamlendige zondag was het alweer maandag, de dag dat ik zou worden gepakt, zou worden gegrepen, voor schut gezet, voor de hele klas, woede, geschreeuw, een opsomming van wat ik allemaal verkeerd doe.

Die zaterdag wonnen we met 3-1 van Ares ’46. Ik scoorde drie keer, maar elke keer als de bal niet in mijn buurt was dacht ik aan mijn vulpen en de ravage die het gelek had aangericht in mijn laatje. Die drie goals, ook nog eens mooie doelpunten, zorgden niet voor vreugde. Somber keek ik na de wedstrijd op de klok in de kantine en zag dat er weer een uur was verstreken, dat de maandag weer dichterbij was gekomen.

Maandagochtend. Nu gaat het gebeuren. Nu gaat het komen, het zal komen en ik kan me niet verdedigen.

Ik at niks, ook niet nadat mijn moeder herhaaldelijk aandrong. Geïrriteerd door mijn weigering zei ze: ‘Dan niet.’ Ik kon haar niet vertellen dat ik wel honger had maar dat ik niets kon eten, dat mijn maag op slot zat, dat er niks in kon, ook al wilde ik dat wel.

Het was nog vroeg. Ik zag Roelof met een paar klasgenoten voetballen. Meester Karel stond voor de ingang van de school en rookte een shagje, nu verboden toen normaal. Ik groette hem, ging naar binnen en liep naar ons lokaal. Linksachter in het lokaal was mijn tafeltje, ik ging zitten, keek naar buiten, zag meester Karel leunen tegen de muur naast de ingang, pratend met een andere leraar en op het plein voetbalde Roelof alsof zijn vulpen nooit had gelekt. Ik deed mijn la open. Alles onder de inkt. Blauwe vlekken op mijn schriften en papieren. Ook mijn stapeltje dubbele voetbalplaatjes zaten onder de inkt en die kon ik nu niet meer ruilen voor de plaatjes die ik nog zocht.

Meester Karel stapte het lokaal binnen en vroeg waarom ik al in het lokaal was.

Ik moet het nu zeggen, dacht ik, als hij kwaad wordt sta ik nu voor schut en niet straks, als de hele klas er is. Ik zei dat mijn vulpen had gelekt en dat ik even mijn laatje wilde opruimen en schoonmaken voor de les begon.

Het was even stil. Begin maar dacht ik, begin maar met schreeuwen, dan ben ik ervan af, als hij nu begint is hij misschien klaar voor de anderen binnen komen. Doe het nu maar. Als het moet, en het moet, doe het dan nu maar. En opeens ben ik op twee plaatsen tegelijk, zowel in dat lokaal als in mijn kantoortje tikkend achter mijn goedkope laptopje, ik wacht en voel het onheil naderen, het is onafwendbaar, zijn krenkingen zullen me knakken, zijn woede zal me vernederen en breken. Doe het nu maar.

‘Lekkende vulpen? Kan gebeuren, Daan. Haal maar even wat tissues uit het keukentje.’

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,