papieren helden

FB

Ford Transit

Jelko herkent het geluid van zijn moeders auto. Als een hondje dat opspringt zodra het baasje eraan komt. Alleen kwispelt hij niet.

Al een paar dagen probeert hij zijn vertrek te visualiseren: met het openbaar vervoer of in zijn moeders Ford Transit. Daar komt ze aanlopen over het tuinpad, met die geërgerde blik in haar ogen.

Ze stapt over de drempel en drukt hem haar tas in handen. Haar Guerlain vult de vestibule. Ze hangt haar trenchcoat aan de kapstok en grijpt haar handtas terug.

‘Tante Elsa zit nog in de auto. Te mokken.’

De geruchten over tantes terugkeer had hij al opgevangen. Zijn moeder wordt in de nabijheid van haar zus nog gehaaider dan normaal. Hij ziet het aan de manier waarop ze die handtas omklemt.

‘Je hebt je nagels niet gelakt.’ Hij kan zich niet herinneren zijn moeder ooit zonder nagellak te hebben gezien.

Ze loopt de gang door naar de woonkeuken. ‘Bij mij mag ze niet blijven, Jelko.’

Trudy, zijn moeder, was het gehoorzame kind. Elsa was het zusje dat niet wilde deugen. Ze ging naar Parijs, rookte als een bezetene, liep erbij als een zwerfster, had nooit een echtgenoot maar wel heel veel mannen (volgens zijn moeder).

Als kind ving Jelko haar naam op in flarden over liederlijkheid. Aan de toon begreep hij dat dat woord niets met muziek te maken had. De eerste keer dat hij haar zag, als tiener, droeg ze een wappervest met daaronder een lange onderbroek en een zelfgemaakt hemdje van platgedrukte blikken aan ijzerdraad. Ze jubelde, legde haar handen op zijn wangen en vulde de ruimte.

Sindsdien belt tante Elsa om de zoveel jaar bij hem aan. Ze vraagt koffie en geld, dan zwerft ze weer verder. Nu is ze terug. Uitgezworven, berooid en met een geruïneerd gebit.

Moeder is aan het hoofd van de tafel gaan zitten, met achter zich de openslaande deuren naar de stadstuin. Jelko staat aan het aanrecht. Zijn moeder heeft haar handtas naast zich op tafel gezet, het voorvakje staat open, hij ziet de autosleutels.

‘Vandaag moet ze een plek hebben.’

‘Heb je haar toegezegd dat ze hier terecht kan?’

‘Wat moest ik anders? Haar doodslaan?’

‘Ik maak wel even thee.’ Wat klinkt hij weer kruiperig.

Hij vult de waterkoker. Hangt het thee-ei in de theepot. Neemt zich voor om niet meer na iedere zin te knikken. Een vriend van hem noemt het baby steps: kleine veranderingen in de goede richting.

Zijn huis staat op zijn moeders naam en daar wordt hij iedere dag aan herinnerd. Hij wil niet meer meedoen. Probeert zich voor te stellen dat hij ervandoor gaat in zijn moeders Ford. Ze zou hem vervloeken, maar ze zou nooit aangifte doen tegen haar eigen zoon.

De waterkoker slaat af.

‘Als ik haar op straat zet, gaat ze de buren lastigvallen.’

Hij giet water op de thee. Moeder praat verder.

‘… Jelko?’

‘Ja!’ Dat klonk te hard.

Hij kijkt in de richting van de vestibule. Nog geen tante.

Tegenwoordig maakt hij wandelingen. Sinds kort keert hij steeds terug naar het Westerpark, aan de andere kant van de stad. Daar deelt hij zijn koffie (uit moeders Alessi Adagio-thermoskan) met de enige ander die daar overdag zonder hond rondloopt. Een afspraak zonder afspraak. Voor het eerst in tijden is er iemand die hij een vriend noemt. Misschien is vriendschap een vorm van therapie, voor hem wel.

De bel gaat. Jelko en zijn moeder kijken elkaar aan terwijl de bel secondenlang de ruimte vult. Hij lipleest een rits scheldwoorden.

Dan stopt het geluid.

Hij loopt naar de tafel en reikt naar de autosleutels uit het voorvakje. Zijn moeders roofdierklauw haalt uit naar de handtas.

‘Dan kan ik de auto op slot doen.’

‘Niet nodig.’ Ze grabbelt naar haar telefoon, zet haar leesbril op en timmert met een wijsvinger op het scherm. ‘Zo. Op slot,’ zegt ze, terwijl ze haar leesbril omhoogschuift. Haar geworstel met leesbril en telefoon ontroert hem tegen zijn zin.

Hij loopt naar de vestibule. Moeder roept hem achterna: ‘Wist je dat ze de rekening van de tandarts naar mij laat sturen? Ik heb al 900 euro tegen dat smoelwerk aangegooid.’

Hij opent de deur en daar staat Elsa, gehuld in een oude jas van zijn moeder. Ze jubelt, slaat haar hand voor haar mond maar hij ziet meteen dat alles rechtsboven ontbreekt. Hij krijgt een natte zoen half op de mond waar hij even van rilt.

Ze klampt hem aan. ‘Trudy heeft mij mijn hele leven vernederd. Ze is onverdraaglijk, maar ik zeg tegen mezelf: Elsje, nog even volhouden en over een paar weken heb je een nieuw stel tanden in je mond.’

Ze laat hem los en werpt een blik over haar schouder. ‘Koffertje zit nog in de auto.’

Jelko gaat haar voor naar de woonkeuken – de jas wil ze aanhouden – en normaal gesproken zou hij proberen de kou uit de lucht te halen. Nu niet; weer een baby step. Hij heeft zich voorgenomen niet langer, zoals zijn parkvriend het noemt, een menselijke katalysator te zijn.

Hij probeert het te visualiseren: hij pakt tantes logeerkoffertje uit de achterbak van zijn moeders auto en zet het neer op het tuinpad. Dan loopt hij terug naar de auto, neemt plaats achter het stuur en vertrekt. Ze zullen zich afvragen waar hij blijft, en op het tuinpad alleen een koffertje aantreffen.

Elsa gaat aan tafel zitten, aan het andere hoofdeinde, tegenover moeder.

‘Fijn als ik hier terecht kan, Jelko.’ Ze strekt een hand in de richting van zijn wang, alsof ze hem wil aaien. ‘Dat was de afspraak toch, Trudy? Ik laat jou met rust, in ruil voor nieuwe tanden.’

‘Nee!’ Er gaat een schok door zijn moeder. ‘Zo heb ik dat niet gezegd.’

Elsa glimlacht. ‘Je hebt vuil onder je nagels, Trudy.’

Moeder negeert haar.

‘Ik haal direct je bagage uit de auto, tante,’ zegt hij, ‘je kunt hier terecht.’

Elsa kraait en spreidt haar armen.

‘Onder voorwaarden,’ zegt zijn moeder.

Je laat je piepelen, Jelko, zei zijn parkvriend. Hij kende het woord niet. Na zijn uitleg dacht hij: inderdaad, ik word gepiepeld en daar moet ik iets aan doen.

Hij loopt naar het aanrecht, zet de theepot op een dienblad, samen met kopjes en schoteltjes en krakelingen, en brengt het naar de tafel. Ineens ziet hij voor zich hoe hij in de Ford zit en zijn moeder hem via haar telefoon in de auto opsluit en hem komt halen; op die manier hebben ze in Amerika een keer de dief van een bmw opgepakt.

Elsa mompelt iets over familie en gastvrijheid.

‘Heb je aan jezelf te danken,’ zegt zijn moeder.

Tante knipoogt naar hem. Voor haar blijft alles een spelletje.

‘Zondag krijg ik eters,’ zegt zijn moeder, ‘en jij weet je niet te gedragen.’

Aan Elsa’s geërgerde blik ziet hij de zussengelijkenis. ‘Dat was jaren geleden.’

‘Je zat aan de gasten,’ zegt zijn moeder. ‘En je vrat het halve buffet leeg.’

‘Ik had honger.’

‘En je belde met de vaste telefoon naar Colombia. Kostte mij 300 euro.’

‘En nu leef je van de bedeling.’

‘Wie je daar weer had rondscharrelen…’

‘Moet ik een burgertruttenleven leiden? Zoals jij?’

‘Nee, stel je voor,’ zegt zijn moeder. ‘Dan had je er misschien eentje geboren laten worden.’

Dat was gemeen.

Elsa staat op en laat de stoel op de grond kletteren. ‘Ik ga roken.’

‘Niet binnen. Dat wil ik niet hebben. Je bent trouwens de enige in dit land die nog rookt.’

Elsa loopt naar de openslaande deuren, ontgrendelt ze en stapt naar buiten, de ommuurde tuin in. Zijn moeder beent achter haar aan als een uitgedaagde kroegvechter.

Hij zet de stoel overeind, loopt erachteraan en trekt de tuindeuren achter tante en moeder dicht.

Ze staan een paar seconden tegen elkaar te brullen, moeder geeft een ruk aan Elsa’s jas, háár jas, Elsa trekt zich los. Dan vallen ze stil en wenden zich van elkaar af, ieder aan een andere kant van de tuin.

Na de derde abortus was Elsa niet meer welkom in het ouderlijk huis. Eén vergissing ging nog, twee was ontzettend stom en bij de derde was het duidelijk: die deugt niet.

Hij ziet dat tante lucht rookt. Ze kijken elkaar aan, Elsa blaast de neprook in de richting van zijn gezicht, als een actrice uit de jaren vijftig. Ze steekt haar hand op en lacht naar hem. Dan de hand weer voor de gehavende mond.

Elsa voert een hopeloze strijd tegen een havik als zijn moeder. Maar je kunt ook een beetje winnen. Terrein winnen.

Tante wijst dingen aan in de tuin, alsof ze een rondleiding geeft: hier ziet u de rododendron, naast de gietijzeren sierkas, en daar, naast mijn vervelende zus met haar vieze nagels, de rozen aan de stadsmuur.

Zijn moeder staat te mokken met haar armen over elkaar.

De handtas staat nog op tafel, het voorvakje open.

Muisstil draait hij de tuindeuren op slot.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,