papieren helden

FB

De idioten

De eerste idioot was Y, een oude vriend. Hij legde zijn haar goed. Dan kwam er een windstoot. Dan legde hij zijn haar opnieuw goed. De andere idioot was B. Ik kende hem nauwelijks, maar het feit dat hij de uitdaging had aangenomen, gaf me genoeg reden om hem als zodanig te bestempelen: als de andere idioot dus. Bovendien was hij in historische klederdracht verschenen. Ze waren al passen aan het afmeten. Het gras maakte hun broeken nat tot boven de knieën.

***

Y en ik leerden elkaar kennen nadat we allebei gereageerd hadden op een advertentie voor een boekenclub in de stad waar we studeerden. De advertentie beloofde “Enkel serieuze Literatuur!” te bespreken, maar dat was natuurlijk een loze belofte. Ik had het kunnen afleiden uit het feit dat ze literatuur met een hoofdletter schreven, maar in die tijd was ik nog minder gevoelig voor dat soort dingen. De boekenclub behandelde postmodern gezwets en erotische thrillers. Ik stapte na een kwartier naar buiten. Om te roken, zei ik. Y volgde me en zei dat hij de gewoonte had om met de rokers mee naar buiten te gaan, ook al rookte hij zelf niet.

‘Waarom kom je dan?’ vroeg ik.

‘Omdat rokers interessanter zijn dan niet-rokers,’ zei hij. ‘Er is iets met zelfvernietigend gedrag dat mensen tot goede gesprekspartners maakt.’

‘In dat geval moet ik je teleurstellen,’ zei ik, want ik rookte natuurlijk zelf ook niet, dus zo stonden we daar: twee niet-rokers op de ijzig koude stoep, weliswaar wolkjes uit te ademen.

‘Ik zocht gewoon een uitvlucht om te ontsnappen aan de hedendaagse literatuur,’ zei ik.

‘Dat klinkt eerder als een beschuldiging dan als een excuus,’ zei Y.

Goed, want zo had ik het bedoeld. Y lachte en zei dat ik een klootzak was die zichzelf vast beter vond dan de rest. Ik knikte. We gingen naar een café waar we porto dronken en de literatuur bespraken - de echte literatuur, zoals wij dat zagen, bij voorkeur Russisch en negentiende-eeuws. Om twee uur ‘s nachts vroegen we om thee met een koekje alsjeblieft. We goten de dampende thee in het schoteltje en slobberden het op, zoals de Russen vroeger deden, omringd door waggelende en brakende studenten.

***

De verloofde van Y en ik zaten op twee klapstoeltjes op het gras. Ze keek misnoegd voor zich uit, maar dat deed ze eigenlijk altijd. Het was één van de redenen waarom Y en ik de laatste jaren uit elkaar waren gegroeid: ik had ooit gezegd dat zijn vriendin altijd keek alsof er iemand stront onder haar neus had gesmeerd.

Het verschil was dat ze nu wél reden had om misnoegd te zijn. Ik vroeg of ze nog wat limonade wilde. Dat was niet gemeen bedoeld, maar ik zag haar mondhoeken nog verder naar omlaag trekken. Ik nam een slok van mijn eigen limonade en wilde zeggen dat niemand haar had gedwongen om hierbij te zijn, maar hield mijn mond.

De twee idioten hadden ondertussen acht passen afgemeten, de minimale voorgeschreven afstand, en dus de allergevaarlijkste. Het was bewolkt en er stond een ijzige wind. Ze konden doen alsof ze rilden van de koude en niet van de zenuwen.

‘Acht passen is te weinig!’ riep ik, maar het geraas van de wind maakte mijn woorden onverstaanbaar.

‘Acht passen is veel te weinig!’ riep ik nog eens. De verloofde van Y sloeg haar handen om haar oren, maar de twee idioten knikten gewillig. Ze hadden er exact hetzelfde over gedacht, maar durfden dat natuurlijk niet aan elkaar toegeven. Acht passen, Jezus.

‘Tien?’ stelde Y voor.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Doe maar twaalf.’

Y en B namen elk nog vier passen achteruit. B’s rode tuniek met plastic gespjes en nutteloze koordjes flapperde in de wind. Zoals ik al zei: hij was in historische klederdracht. Zijn lange mantel hield hij met zijn handen bij elkaar. Bovenop zijn hoofd droeg hij een slappe hoed die leek op een aardappelzak. En daarbovenop prijkte een paarse veer die op en neer zwiepte bij elke pas. Ik kon zijn kostuum onmogelijk plaatsen. Hij leek op een personage uit alle perioden van twee eeuwen Westerse geschiedenis tegelijk.

***

Y sleurde me mee naar theatervoorstellingen waarin de acteurs naakt rondliepen terwijl er een voice-over klonk, ik hem naar concerten waarin maar één noot gespeeld werd en het belangrijkste bandlid de versterker was. Hij vertelde me dat hij een meisje had leren kennen. Ze was stil en verlegen, ze las boeken – echte boeken: Hardy en Gogol en Austen en ook wel wat onzin zoals Harry Potter maar ieder heeft z’n guilty pleasure - ze studeerde geschiedenis, ze hield van botanische tuinen en eikenbomen en ze had geen smartphone. Een engel. Het leek een mirakel dat ze in de eenentwintigste eeuw was beland, zei Y, en ik wist dat hij eraan wilde toevoegen: 'Net als ik,' maar dan had ik hem zachtjes in zijn gezicht moeten meppen, dus hij hield zijn mond.

Hoe langer Y haar kende, hoe minder ik hem zag. In zekere zin moet hij mij door haar vervangen hebben. Zijn agenda was gevuld met een eindeloze reeks dinertjes bij schoonfamilie en historisch verantwoorde uitjes. Ze speelden mee in re-enactments van beroemde veldslagen: zij als verpleegster en hij als stuntelige soldaat.

Uiteindelijk kreeg ik hem nog één keer te pakken, maar dat leverde geen verzoening op. We spraken af op mijn kleine en koude studentenkamer. Ik vroeg hem waarom hij niets meer met me te maken wilde hebben. Ik voelde me als een gedumpt personage in een soap en ik haatte soaps.

‘Jij bent Bazarov,’ zei Y duister. Of althans: hij bedoelde het duister. Hij staarde naar de grond, zijn dikke wenkbrauwen gefronst. Had hij op die openingszin geoefend?

Ik zweeg.

‘De nihilistische dokterszoon uit Vaders en Zonen van Toergenjev,’ verduidelijkte Y.

‘Ik weet wie Jevgeni Vasiljevitsj Bazarov is,’ zei ik, niet helemaal ontevreden om met de meest cynische dandy van de Russische literatuur vergeleken te worden.

‘Je bent vreugdeloos,’ zei Y. ‘Je kan enkel dingen afkraken, net als Bazarov, of het nu mensen of kunstwerken of het fucking weer is. Voor jou is alles altijd kut en zinloos en belachelijk. Uiteindelijk ga je daaraan ten onder, en sleur je iedereen die om je geeft met je mee.'

Ik dacht aan onze ontmoeting bij de boekenclub, toen we allebei buiten stonden te niet-roken en ons daar zo vrolijk over maakten, over dat alles kut en zinloos en belachelijk was.

'Sinds wanneer kan dat jou wat schelen?' vroeg ik.

'Sinds ik háár heb ontmoet,' zei hij zonder een zweem van sarcasme. 'Ze heeft me geleerd dat het oké is om van het gezelschap van anderen te genieten, dat het oké is om niet meteen alles aan te vallen dat mooi en eerlijk probeert te zijn.'

Ik snoof, als een os in de wei. Voor het eerst sinds lang had ik buiten dat gesnuif geen repliek klaar. Later bedacht ik dat Y zijn vriendin moest zien als een soort van manic pixie dream girl die liefde en positieve energie over de wereld en in zijn hart verspreidde, terwijl mijn impressie van haar eerder het omgekeerde was. Nog later was ik opgelucht dat ik dat niet gezegd had toen Y voor me zat.

***

Meer dan een jaar lang hoorde ik niets van Y. Af en toe zag ik een foto van hem voorbijkomen waarin hij gelukkig leek: hij ging op vakantie met zijn vriendin, had een romantisch dinertje met zijn vriendin, speelde soldaat en verpleegster met zijn vriendin, kocht een huis met zijn vriendin en maakte uiteindelijk trouwplannen met zijn vriendin. Ik stuurde een berichtje om hem te feliciteren, en merkte op dat we nu weer vlakbij elkaar woonden.

Misschien stond hij daarom plots weer aan mijn deur; was hij simpelweg het rijtje van kennissen afgegaan die op wandelafstand woonden en waarheen hij kon vluchten, mocht het misgaan. Het regende nauwelijks, maar hij zag eruit alsof hij door een zondvloed had gelopen. Ik gaf hem een kop thee en een handdoek. Het was de eerste keer dat ik hem zag sinds hij me Bazarov had genoemd.

‘Het ging al een tijd niet meer zo goed,’ zei hij.

Ik wilde zeggen dat hij er nochtans zo gelukkig uitzag op de foto’s, maar dat was natuurlijk een domme opmerking. Niemand deelt foto’s van zijn verdriet.

‘Ze is op iemand anders verliefd geworden,’ zei hij. ‘Ze heeft me niet bedrogen, en daar ben ik haar dankbaar voor, maar ze is gewoon domweg van iemand anders gaan houden. Wanneer ze bij hem is, dan voelt ze zich warm en gelukzalig. Zoiets heeft ze nog nooit gevoeld, zegt ze.’

‘Gatverdamme,’ zei ik en ik zette mijn thee neer, die veel te lang getrokken had.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het, het is sentimenteel. Net één van die romans waar we vroeger altijd over praatten. Gontsjarov of Lermontov.’

‘Serieuze literatuur,’ zei ik.

‘Romantische quatsch.’

Het bleef even stil. Toen zei hij: ‘Er is nog iets. Ik heb iets gedaan wat ik misschien niet had moeten doen.’

Het gebeurde tijdens een middeleeuws feest met jonkvrouwen en narren en vuurspuwers waar Y en zijn verloofde heen gingen. Y merkte op dat één van de ridders die deelnamen aan het steekspel een collega van zijn verloofde was. Ze zei dat ze dat nog niet had opgemerkt. Y geloofde het niet. Natuurlijk had ze het gezien. Ze sprak vaak over de collega. Toen werd ze stil.

‘Is er iets?’ vroeg hij, maar er was niets. Er was nog ongeveer een halfuur lang niets, totdat het steekspel voorbij was. B, de collega, had gewonnen. Hij ontving een bos bloemen en keek het publiek in, alsof hij naar iemand op zoek was. De verloofde van Y biechtte op dat ze al een jaar lang verliefd was op B en dat ze haar relatie met Y wilde afbreken. Wat haar exacte woorden waren, weet ik niet, en Y kon het ook niet opbrengen om ze te herhalen.

‘Mijn gedachten zochten een houvast,’ zei Y, ‘Hoe hoorde ik me te gedragen? Toen ze het me vertelde, was haar gezicht opgelucht, tevreden, blij. Kan je je dat inbeelden? Je partner inlichten over het feit dat je verliefd bent op een ander en dan een gezicht trekken alsof je wilt zeggen: hè, hè, ben ik blij dat ik dat even met je heb kunnen delen.’ Y’s mondhoeken vertrokken.

‘Andere mensen laten misschien hun intuïtie spreken op zo'n moment: ze worden kwaad of beginnen te huilen. Ze denken niet na, maar ik denk altijd na, te veel en te diep en er was maar één antwoord dat mijn brein vond om deze situatie op te lossen, één antwoord dat de verzamelde wijsheid van de wereldliteratuur me leek in te fluisteren.’

Ik wreef met mijn vingers over mijn voorhoofd. Dit kon onmogelijk goed aflopen. Y zat te hijgen op de bank.

‘Ik stormde weg,’ zei hij. ‘Ik stampte de festivalweide door, op zoek naar B.’

Y gebruikte eindelijk de handdoek om zijn natte gezicht af te drogen. Er was al een plas ontstaan op de vloer. ‘Ik had mijn historische kleding aan, dus ook handschoenen,’ voegde hij haastig toe. ‘Toen ik B vond, tikte ik hem op de schouder, trok ik mijn handschoen uit, en gooide ik die voor hem op de grond.’

‘Je wát?’ zei ik.

‘Ik daagde hem uit voor een duel.’ Y keek naar de brede donkere boekenkast tegen de muur, van waar vergeelde maar verder goed onderhouden klassiekers uit de negentiende eeuw hem aanstaarden. Toen merkte hij eindelijk de thee op die ik voor hem had neergezet op, schonk de vloeistof uit in het schoteltje, blies, dronk en grimaste.

***

De afstand was afgemeten en gemarkeerd. De idioten stonden weer naast elkaar op het veldje. B legde het kistje met de wapens in het natte gras en opende het. Nog even en het zou beginnen te schemeren. De pistolen waren oud, rekwisieten eerder dan wapens, maar B had ons verzekerd dat ze prima onderhouden waren door zijn vader en door hemzelf. B voerde een aantal vlugge en precieze handelingen uit en keek langs de loop met één oog dichtgeknepen. De routine van zijn handelingen had een intimiderend effect op Y, die in zijn hele leven alleen nog maar replica-vuurwapens had gehanteerd. Y probeerde het niet te laten merken en voerde exact dezelfde handelingen uit als B uit, af en toe nerveus in diens richting blikkend.

‘We beginnen er maar beter aan,’ zei B. ‘Zo meteen wordt het donker.’ Y en B gingen opnieuw met hun rug tegen elkaar staan. Ze namen elk weer twaalf lange, goed afgemeten passen en draaiden zich tegelijk om.

‘Wie schiet er eerst?’ vroeg Y. Zijn verloofde – ik zeg beter: ex-verloofde, bedenk ik me nu – draaide met haar ogen, maar dat was gewoon een automatische reactie. Ze was ongerust. Haar voet wipte op en neer. Ze zuchtte. Ze hield haar handen over elkaar zoals vrouwen in historische drama’s dat deden.

‘Jij mag eerst schieten,’ zei B. Zijn stem brak.

‘Nee, ik ben de uitdager,’ zei Y. ‘De uitdager schiet nooit eerst, dat zou niet eerlijk zijn.'

Ik wist niet waar hij die regel vandaan haalde, maar B knikte gewichtig. Er flitste paniek door Y's ogen. Had hij gehoopt dat ze eeuwig heen en weer zouden kaatsen met hun beleefdheid tot het te donker was om iets te raken? Iets raken, dacht ik. Stel dat die idioten echt iets raken.

B richtte zijn wapen, spande de haan en schoot, alsof hij er zo snel mogelijk vanaf wilde zijn. Y sloeg zijn handen om zijn oren en zette een pas naar achteren, maar was ongedeerd. Zijn ex-verloofde klemde haar tanden op elkaar. Ik dronk van mijn limonade maar het smaakte naar niks. Dit had het einde kunnen zijn.

‘Je moet stil blijven staan,’ zei B.

‘Sorry,’ zei Y. Hij zette weer een pas naar voren. ‘Mijn beurt.’

Hij richtte. Hij veranderde wel een keer of vijf van postuur. We hadden samen instructiefilmpjes gekeken op internet, deze middag. Hij deed alles fout. Zijn houding was verkrampt. De terugslag alleen al zou hem een gekneusde pols opleveren.

‘Mijn veter is los,’ zei Y. Niemand antwoordde. Zijn ex rolde zelfs niet met haar ogen. Ik had mijn limonade in het gras gezet. Het glas viel om want de grond was niet vlak. Er liep limonade langs mijn schoenen. Toen schoot hij, en B stuikte in elkaar.

De ex-verloofde van Y veerde op en sloeg haar handen om haar mond, daarna om haar oren, daarna weer om haar mond. Ze rende naar hem toe. Ik rende achter haar aan. Y stond als een schaduw achter ons. Het pistool viel uit zijn hand, in het natte zwarte gras.

B lag te kermen op de grond en dat was het eerste teken dat het allemaal wel meeviel. Alleen op het theater maakt de dood kabaal. Het tweede teken was de geur: geen bloed, maar iets weeïgs. De ex-verloofde van Y trok haar lip op.

Ik hield B's armen vast zodat we hem konden onderzoeken. Waar was de kogel ingeslagen? We vonden niets, enkel een donkere vlek achterin zijn broek die we probeerden te negeren. Hij spartelde als een vis. Uiteindelijk vonden we dat er maar één punt aan hem was dat iets mankeerde, en dat was de paarse veer op zijn aardappelzakhoed. Die was halverwege afgebroken op een nette en krachtige manier, als door een mes. Ik voelde een domme trots voor Y. Hij had de veer netjes van B’s hoofd geschoten, als een soort Willem Tell.

Y was ondertussen ook bij ons komen staan. Hij wilde B overeind helpen, maar die liet dat niet toe. Hij moest zich nu ook bewust worden van de geur. Enkel zijn nieuwe liefde mocht B overeind helpen. Hij deed alsof hij mankte en kreunde: ‘Mijn been.’

De ex-verloofde van Y vroeg hem of hij wilde zitten op de klapstoel, maar hij schudde zijn hoofd. Er was helemaal niks met zijn been, natuurlijk.

‘Naar huis,’ zei hij met een gepijnigd gezicht. Ze gingen met z'n tweeën. Hij leunde op haar schouders en hield zijn hand op zijn been. Ze gingen ontzettend langzaam, maar uiteindelijk verdwenen ze in de duisternis. Een autodeur sloeg dicht. De lichten in de huizen van de buren waren aangeknipt.

‘Er heeft vast iemand de schoten gehoord,’ zei ik. Y knikte. Het moest ontzettend slecht voor de antieke pistolen zijn om zomaar in het gras te blijven liggen, maar ze waren niet onze verantwoordelijkheid.

Y's gezicht was nog steeds duister toen we bij onze fietsen kwamen. Het deed me denken aan die keer toen hij me Bazarov had genoemd. We reden de zandweg af, zonder een woord te zeggen, totdat het plots tot Y doordrong.

‘Hij heeft verdomme in zijn broek gekakt,’ zei hij. ‘Ik heb die strontveer van z’n hoofd geschoten en hij heeft in z’n broek gekakt.’

Hij proestte het uit. Hij en ik samen. We moesten even aan de kant gaan staan, zo misselijkmakend hard moesten we lachen. We lieten onze fietsen vallen in het gras.

Ik wilde zeggen dat deze hele situatie perfect zou passen in het werk van een negentiende-eeuwse Russische schrijver, een van de mindere goden die nauwelijks nog gelezen werd, maar ik hoefde het niet te zeggen want ik wist dat Y net hetzelfde dacht. Hij had zijn rol met glans vervuld. We grinnikten als idioten, terwijl we de steenweg op draaiden in de richting van de studentenstad, waar ze vast nog wel ergens porto en thee met koekjes serveerden.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,