(want je past bij mij)
‘De leren jas draag je al de hele zomer, maar die donkerblauwe spijkerbroek had je gisteren nog niet aan. Hij valt nonchalant om je benen, waar ik wel van hou, en je broeksknoop wordt bedekt door je streepjesshirt, dat ik tegenwoordig ook in mijn kast heb hangen. De broek laat je benen langer lijken, waar ik wel op val. Hij doet me denken aan de eerste keer dat ik je zag, in je donkerblauwe pantalon tijdens de kerstperiode van een hele tijd geleden. Toen smachtte ik ernaar eens te mogen zien wat er onder dat broekje zit. Inmiddels ben ik daar wel achter, popje.’
Modderspetters vliegen tegen de winkelruit als de brommer van de bezorgservice komt langs gescheurd. Elke dinsdag-, woensdag- en donderdagavond bezorgt hij chinees op nummer veertien. Daar zijn de gordijnen altijd gesloten en flikkert door de kieren blauw televisielicht. De regen doet zijn best om de modder van de ruiten van de winkel te spoelen, maar levert geen goed werk. Het straatbeeld bestaat uit wandelende paraplu’s, versnelde capuchons en rennende natte haren. Het is hartje zomer en toch stort het uit de hemel, terwijl de wereld duizend kilometer verderop opbrandt als m’n vaders aanmaakblokje in de open haard.
Op mijn vijfde verjaardag zat het huis vol. Mijn moeder had drie dozen taartjes bij de bakker besteld, die mijn vader moest gaan halen. Ik kreeg kleurpotloden van mijn oma, blokken van mijn grote neef en mijn tante gaf mij een pop.
‘Dat is toch niks voor jongens.’
‘Wat maakt het uit, Jan’, zei mijn tante tegen mijn oom. ‘Jij hebt altijd iets te zeuren, wat ik ook koop.’
De pop had een gezicht met twee ogen en twee voeten met elk tien tenen, maar op die ene plek tussen haar benen, daar zat helemaal niets. Het was een merkwaardig aanzicht.
‘Hij heeft een vriendinnetje. Het is een meisje met prachtige blonde haren en ze zit in groep één,’ zei mijn moeder.
‘Maar, ik hou niet van haar. Daarom ben ik zo verliefd op jou. Jij bent helemaal kaal. Je huid is zo glad als de spiegelende winkelruit en de krullen op je hoofd zijn van plastic, waardoor ze nooit lelijk aan je gezicht zullen plakken als het regent, zoals die van mij nu doen. Je kleding staat je altijd goed, want je bent slank en een beetje gespierd, zoals de modellen op de catwalk dat zijn. Ik wil een lichaam in mijn bed dat niet verontreinigd wordt door littekens of rimpels. Zelfs een rood puistje of een aangestipt wratje maakt een lichaam mij te min.’
Sinds ik jou hier heb ontdekt, is de politie tweemaal langsgekomen. Mijn jongen, wat jij teweegbrengt. De tweede keer waren ze gebeld door een anoniem persoon, die vermoedde dat ik de kleding van de pop wilde stelen, omdat ik hier al zo lang en zo vaak voor de etalage had gestaan. Hij of zij had mij vast verdacht van diefstal, omdat ik een capuchon op had gehad tegen de regen.
‘Ik steel liever de pop uit de kleding,’ verklaarde ik aan de politie. 'Gooi ik ‘m zo over m’n schouder en neem ik ‘m mee naar bed.’
De eerste keer had ik op de woensdagavond iets te ver naar voren op het fietspad gestaan en had de bezorgbrommer me bijna aangereden. De brommer was zo hard tegen de lantaarnpaal geknald dat de Indiase expat op de grond was gevallen. Ik heb toen de politie gebeld, voor het geval dat de expat niet ingeschreven stond en de schade niet op hem verhaald kon worden. Hij werd flink beboet.
Omdat de brommer vanavond al voorbijgekomen is, stap ik het fietspad op. Met mijn mouw veeg ik de modderspetters van de ruit, om je weer goed te kunnen zien. Mensen delen het bed, omdat ze willen voelen aan elkaars dingen. Ik druk mijn wang tegen het glas, om de kou mijn huid te laten doordringen.
Op mijn vijftiende verjaardag was mijn hele familie van de partij. Bij het binnenkomen had mijn oma mij voorzichtig geknuffeld, had mijn grote neef mij op mijn rug geslagen en had tante mij eens flink in mijn schouder geknepen. ‘De meisjes moeten voor je in de rij staan,’ had ze gezegd, nu ik voor het eerst mijn T-shirts op de mannenafdeling moest kopen, omdat die van de jongens me te krap om de schouders waren geworden.
‘Klopt,’ had ik daarop gezegd. ‘Daarom heb ik zelfscankassa’s voor ze neergezet. Dan staan ze niet voor niets te wachten.’
Door het gesmak heen, van iedereen die nu een gebakje at, werd mijn vader gewaarschuwd door zijn vader: ‘Pas op, pas op. Die zoon van jou ziet de meiden maar niet staan.’
‘O, popje, pas maar op, want misschien kom ik wel eens ’s nachts die winkel van jou binnen. Ja, met een koevoet breek ik de deur open. Dan kun je niets doen. Geen winkeliers die je beschermen en jij kan niet rennen. Ik sleep je tot de winkeluitgang, dan til ik je op (een hol lichaam weegt weinig), want de straat bekrast anders je plastic hielen. Met je stijve benen steek ik je tussen de bioscoopstoelen en ik zal mijn arm om je heen slaan, en dan zullen de mensen gluren. In een zwembroekje zal ik je op een zandstrand op je mond kussen, en dan zullen de mensen smoezen. Met een ring tussen mijn duim- en wijsvinger zal ik op een druk terras voor jou op één knie zakken, en dan zullen de mensen tot een eindoordeel komen.’
Nu het glas weer schoon is (afgezien van de glimmende vetvlek van mijn wang), komt er een stelletje naast mij voor de winkelruit staan. De man draagt een witte polo en de vrouw een witte jurk. Mijn mouw is vies. Zij slaan hun armen om elkaar heen. Ik ben jaloers op eenvoud van dat kaliber, want ik geef hier alles voor hem op:
Op mijn vijfentwintigste verjaardag zat ik alleen tegenover mijn tante aan de eettafel. Ik had nog twee gebakjes over, want ze kwamen in dozen van minimaal vier. De laatste twee zou ik gaan eten zodra ze weg was. Dat was ik al aan het plannen, tijdens het inschenken van haar eerste kopje koffie. ‘De mannen moeten voor je in de rij staan,’ zei ze, nu ik voor het eerst leren laarzen met hak droeg.
Gebakjes in dozen van vier had ik vroeger niet gekend. In mijn herinnering kende ik alleen die van twaalf, en smaakten ze me beter ook.
‘O tante, ik val niet op mannen; ik val op mannequins!’
‘Maar, in het onwaarschijnlijkste geval, dat mijn liefde voor jouw koude huid op een dag toch wat wegebt en ik mijn eis om perfectie toch wat zal matigen, dan zal ik altijd nog verlangen naar het plastic stuk niets in jouw broek, omdat mijn familie een verlangen naar niets niet zal kunnen veroordelen.’
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.