Die avond was ik te laat met hem te vermijden. Mijn bovenbuurman was een expat. We kruisten elkaar weleens in het trappenhuis en dan keek hij naar me alsof alles mijn schuld was. Op sommige ochtenden, als sirenes klonken, marktkraamonderdelen door de straat kletterden en het zonlicht de mist uit de straatstenen zoog, wachtte ik met naar buiten gaan tot mijn buurman boven was en de deur achter hem was dichtgevallen. Het was niet dat ik dacht dat hij een afschuwelijk mens was die afschuwelijke gedachtes had. Hij gaf me gewoon het gevoel dat ik dat was. Dat ik de oorzaak was van zijn dochters driftbuien, zijn net-niet-dakterras en van de vijf trappen die hij elke dag zeven keer opklom met een ingeklapte kinderwagen onder zijn arm. Ik had weleens een grapje geprobeerd te maken. Iets in de trant van ‘goeie klim’ ofzo, alsof we klimmers waren, diep weggedoken in skijassen zo tussen Canadese dennen. In plaats dat we ons gewoon binnen een belachelijk duur appartement verplaatsten. Waarom deed ik niet beter mijn best? Ik was de profiteur die het kinderloze leven zo nodig onder zijn neus moest wrijven. In zijn donkerbruine ogen las ik: Wat zijn jouw zorgen nou trutje? De rest van zijn gezicht was ook donker, volledig in beslag genomen door wallen. In gedachte stond ik klaar met iets waarmee ik mijn volwassenheid kon bewijzen. Dat ik ook heus wel leed kende. Ik verzon hersentumoren en lekkende gaskranen om zijn kommer te overtreffen. En achter gesloten deur labelde ik zijn kinderen zachtjes tot satanskinderen. Hun gebonk drong door tot het binnenste van mijn botten. Half dromend om zes uur ’s ochtends, dacht ik soms dat ze met walvissen tegen de vloer mepten.
Ik had niet opgelet. Hij stond bij de voordeur toen hij me al zag, zijn donkergroene fleece klam en nat geworden van een vochtige avondlucht. De sleutelbos viel op de stoep. Ik treuzelde. Maar ineens ging zijn hand van links naar rechts in de lucht en ik zwaaide haperend terug. Op dat moment bedacht ik me dat ik zijn wederhelft nooit had gezien, ik had deze op een belangrijk kantoor achter een bureau geparkeerd.
‘Hey,’ riep hij en daarna vroeg hij tegen alle verwachtingen in of ik zin had om mee naar boven te komen. Dat wilde ik niet, maar volgde hem toch de vijf trappen op. Zwijgend sloften we achter elkaar aan. Hij ging steeds zwaarder ademen. Ik keek naar zijn fleece en herinnerde me mezelf op een stoel voor de klas. Het was groep zeven en ik was jarig. Bij het ontbijt had ik een olifantenknuffel gekregen. Om tien voor tien werd ik naar voren geroepen door juf Ellen (met haar haakneus en pretogen). Ze had een kroon voor me geknutseld met de nietmachine. Na het zingen, volgde de traktatie maar om kwart over tien stond ik nog steeds op de stoel. Achtentwintig kinderen keken me woedend aan. Ik zag mijn moeders ongewassen haar door het smalle raampje naast de deur. De fleece die ze droeg; grijs-bruin-geel. Juf Ellen deed alsof ze de koude, geplette bitterballen die mijn moeder op een aluminiumschaal met wc-papier eronder had geëtaleerd, heerlijk vond. Ik knuffelde angstvallig elke dag met de olifant.
Bij mijn deur bleef ik staan en verzon dat ik vroeg op moest maar toen keek hij me op zijn aller meest teleurgesteld aan dat ik zei dat één drankje vast geen kwaad kon.
In het halfdonker zat ik aan zijn keukentafel te kijken naar de lucht. Ik luisterde hoe hij de babysit gedag zei. Op de radio spraken ze over Elon Musk, en ik vroeg me af hoeveel geld er nodig was om de wereldhonger te stoppen. De buurman zei dat hij zo kwam, dat zijn dochter wakker was en bang was voor de schaduwen in haar kamer.
Het beeld dat opdoemde was dat van de twee rijke kakkers met een Vespa die ik het jaar daarvoor in een café had ontmoet en erop stonden dat mijn vriendje en ik met hen mee naar huis gingen. Een herenhuis in oud-zuid waar ook hun kinderen lagen te slapen. Op hun toilet voelde ik mijn wangen gloeien. De toiletmuren waren auberginekleurig. Terug in hun keuken, snoof de vrouw poeder van een elegante fondueprikker. Tenminste, ik kon niet bedenken wat het anders was, en daarna sprak ze heel lang over Ibiza. Elk kwartier trok ik me terug in het auberginekleurige hokje, waar de man me plots stond op te wachten. Hij kneep heel hard in mijn billen. Alsof het zachte pita’s waren en ik gilde. We gingen naar huis en op straat vertelde ik van die billen, waarop het vriendje woedend aanbelde en ik kon alleen maar denken aan die slapende kinderen. Daarna schopten we de Vespa omver die, als een in de steek gelaten kitten, begon te piepen.
De bovenbuurman had zijn fleece uitgetrokken. Hij zette een fles Champagne op tafel met plastic champagneglazen. Hij kwam op me over als iemand die in de kleedkamers van de sauna zijn blik strak op zijn teenslippers gericht hield. De kurk plofte laf en hij hield de glazen schuin, waarna hij vroeg wat mijn naam eigenlijk was. Op het moment dat ik wilde antwoorden, kwam zijn dochter de keuken in en vroeg wie dat mens was waarmee ze mij bedoelde. Het satanskind leek op haar vader. Maar dan de blonde versie. Ze kroop op zijn schoot en keek hoe het koolzuur boven onze bekers siste. Het idee dat de fleece van haar vader ook een herinnering uit haar jeugd zou worden, gaf me een dubbel gevoel. Hij liet me alleen met zijn dochter en ik vroeg wat haar lievelingsdier was terwijl ik van mijn drankje nipte. Ze dacht even na, en antwoordde toen dat het zeevarken niet haar lievelingsdier was ‘want de dood is als een zeevarken,’ zei ze ‘plat en plakkerig’ ik knikte instemmend en dacht aan een theatervoorstelling van vijf jaar daarvoor waarbij ik in een huidkleurig kostuum een verhaal voordroeg in een Frans theater. Gedurende de voorstelling hield ik mijn vuist helemaal in mijn mond waardoor ik onverstaanbaar werd. Er waren twee soorten reacties: Dieudonné, met wie ik de avond ervoor onschuldig had geflirt terwijl we een blikje cassis deelden, wilde niets meer met me te maken hebben. Hij vond mijn show niet kunnen vanwege iets met God. Maar de grijze man lachte het hele verhaal lang. Ik kon zijn vullingen vanaf het podium zien schitteren.
De dochter besloot dat haar lievelingsdier een cavia was. Ik vertelde niet dat er landen zijn waar mensen cavia’s eten. Ze had honger, zei ze tegen haar vader waarop hij met zijn rug naar me toe een boterham begon te smeren. Ik zag hoe hij zijn schouders aanspande, alsof hij moed verzamelde. Net als dat ik non stop moed aan het verzamelen was sinds ik binnen was. Uiteindelijk draaide hij zich om.
‘Sorry,’ zei hij.
Ik wist niet waarvoor maar het verergerde het schuldgevoel. Ik vroeg waarvoor en dacht intussen aan de ergste dingen. Had hij een roddel over mij de wereld in gestuurd? Aan iedereen verteld dat ik non stop co2 uitstoot, voor de lol. Gewoon vanuit mijn badkamerraam. Of kleine dieren mishandel. Zoals de geliefde cavia? Of van mening was de kinderen in Afrika het verdienen om uitgehongerd te zijn? Kom op zeg het, wilde ik schreeuwen. Hij vermeed oogcontact. Zijn dochter gaapte, leek ver buiten deze situatie te staan.
‘Ik had gewoon zo’n honger. En zo weinig tijd. Ik heb je pizza gestolen. En opgegeten.’
‘Mijn pizza?’
Ik kon me herinneren dat ik er eentje had besteld. Een Amerikaanse met zoete saus. Zo groot als een wagenwiel. Het duurde lang, ik had gebeld. Het duurde weer lang. En daarna werd me een koude pizza overhandigd die ik roerloos opat.
Ik moest mijn buurman voorbij dit punt in de tijd zien te trekken door snel over iets anders te beginnen, maar ik wist niet wat. Iedereen is weleens getroffen door de beslissingen die ze op een zwak moment hebben gemaakt, dus probeerde ik zo onverschillig mogelijk te reageren en zei tegen zijn dochter dat ik vroeger ook een cavia had. Dat deze cavia al vrij snel stierf, zei ik niet, en mijn moeder mijn zus had verboden het aan mij te vertellen om te kijken hoelang het duurde voordat ik er zelf achter kwam dat mijn geliefde Simba was overleden, wat ongeveer een week duurde – en ik zei ‘o nee Simba is dood’ waarop mijn moeder zei ‘ja al een week! Zoveel houd jij van dat beest.’ Dat zei ik ook niet. Ik zei dat hij rood met wit en bruin was.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.