Olga zei dat ze iets had bedacht en ik zei: Ha, want Olga’s ideeën hadden me nog nooit teleurgesteld. We waren nu bijna een jaar bevriend, vanaf het moment dat ze naast me kwam zitten bij een college Primaire sociale orde. Doordeweeks hielden we er sobere levensstijl op na, om in het weekend uit te kunnen. We leefden op brood met huismerkjam en zelfgemaakte rösti die we aten met mayonaise en sambal en soms, als we geluk hadden, een kontje komkommer. Maar de laatste tijd lagen er steeds vaker grote blokken jong belegen en flessen dure wijn in Olga’s koelkast. Ik was ervan uitgegaan dat ze die van haar ouders kreeg, die om de paar weken op bezoek kwamen met potten zelfgemaakte jam en appelmoes. Maar het zat anders, Olga was begonnen met proletarisch winkelen. Het was een principekwestie, vertelde ze, ze streed tegen het systeem. Ze stal alleen van multinationals, nooit van kleine zelfstandigen; ze was geen ordinaire dief, ze was kleptomaan tegen het kapitaal.
Ik zei dat ik het fantastisch vond klinken en dat ik het ook ging doen. Daarop hief Olga haar glas wijn. Proletarisch winkelenden aller landen verenigt u!
Ook ik hief mijn glas. Pas toen Olga voorstelde om de volgende dag samen te gaan winkelen drong tot me door waar ik mee in had gestemd.
Ik had welgeteld één keer iets gestolen, een Milky Way bij de Spar in het dorp waar ik was opgegroeid. Ik had andere kinderen erover horen praten en het klonk als iets van weinig inspanning en grote voldoening. Op een middag toen ik uit school kwam besloot ik het te gaan doen. Ik ging de Spar binnen en liep naar het snoepschap. Ik pakte de Milky Way. Tot zover verliep alles volgens plan. Maar toen kwam het moment waarop ik de reep in mijn zak moest steken en ik kon niet besluiten wat daar het beste moment voor was. Ik liep naar de diervoeding. En toen naar de tijdschriften. Ik deed alsof ik covers las. De wikkel van de Milky Way plakte aan mijn handpalm. Ik was vlak bij de kassa’s, ik hoefde er alleen maar langs te lopen. Als anderen het konden dan kon ik het ook. Langzaam stopte ik de Milky Way in mijn jaszak. Met een licht hoofd liep ik langs de kassa’s, richting de uitgang. Het ging goed, het ging zoals het moest, ik kon de mensen buiten al zien, ik hoefde er alleen maar heen te lopen, de glazen schuifdeuren door, naar het licht. En toen voelde ik een hand op mijn schouder.
Ik was vergeten dat ik morgen een tandartsafspraak had, zei ik tegen Olga. Wortelkanaalbehandeling. Daar ben ik wel de hele dag zoet mee.
Later die week kocht ik een pondspak koffie. Ik zei tegen Olga dat ik het had gestolen. Uitstekende actie, vond Olga. Niet alleen was het een opgestoken middelvinger naar de supermarktketen, ook zette ik zo de grote koffieproducenten buitenspel die ervoor zorgden dat koffieboeren in Zuid-Amerika geen eerlijke prijs kregen voor hun bonen.
Exact, zei ik.
Op een dinsdagmiddag toen we in de UB zaten te studeren stelde Olga voor om samen proletarisch te gaan winkelen voor kleding. Ik kon er niet onderuit. Op de fiets naar de winkelstraat die Olga had uitgekozen dacht ik erover om mijn stuur om te gooien zodat ik onder een auto of tegen een boom zou belanden. Ik dacht erover om tegen Olga te zeggen dat ik had gezoend met de jongen waar zij al vanaf het begin van het jaar verliefd op was, zodat ze woedend weg zou fietsen.
Maar ik deed niks. We zetten onze fietsen op slot waarna Olga twee kledingzaken aanwees. We spraken af elkaar na afloop om de hoek te ontmoeten.
Met lamme benen liep ik naar binnen. Je moet niet zenuwachtig zijn, was de onmogelijke opdracht die Olga me had gegeven. als je zenuwachtig bent zien ze het aan je. Lukraak, zonder iets te zien, plukte ik kleren uit rekken. Ik dacht aan Olga’s instructies: vier of vijf kledingstukken mee de paskamer in nemen, waaronder iets met diepe zakken om de losgeknipte alarmbuttons in te stoppen.
Ik trok het gordijntje achter me dicht en tastte in mijn jaszak naar de schaar. Ik stond voor een woest kolkende rivier. Achter me lag mijn oude leven, voor me het nieuwe. Gewoon springen, zei ik tegen mezelf, niet omkijken.
Ik dacht aan de Spar waar ik nooit meer een voet over de drempel had gezet. Niet in dat filiaal en niet in een ander filiaal, ik was bang dat ze het overal wisten. Nadat de supermarktmanager een hand op mijn schouder had gelegd was ik achter hem aangelopen naar een kantoortje achter in de winkel. Er stond een koffiezetapparaat en aan de muur hing een kalender waar met grote letters teamuitje op stond geschreven.
Ik heb dit al heel vaak door de vingers gezien, zei de manager, maar genoeg is genoeg. Hij ging de politie bellen. Terwijl hij het nummer intoetste probeerde ik te huilen, ik dacht dat hij dan wel medelijden met me zou krijgen en me zou laten gaan. Maar hoe hard ik ook perste, ik wist geen tranen te produceren.
Na een heel lange tijd verschenen er twee politiemannen. Ze vroegen me of ik bereid was de Milky Way terug te geven aan de winkel, wat me verraste; ik wist niet dat ik een keuze had. Ja, zei ik, in de hoop dat het daarmee klaar was. Maar dat was het niet, ik moest mee naar het bureau. Ingeklemd tussen twee agenten liep ik de winkel door, langs de tijdschriften, de diervoeding en het snoepschap, helemaal terug. Ik herkende de moeder van een klasgenoot en de vrouw van de huisarts en ik schaamde me. Nu is het bekend, dacht ik, nu weet iedereen wie ik echt ben.
Op het politiebureau draaide een van de agenten een velletje papier in een typemachine en vroeg me naar mijn naam en mijn adres. Daarna vroeg hij waarom ik het had gedaan. Ik wist niet waarom ik het had gedaan, maar ik moest iets zeggen, daarom zei ik: omdat ik honger had.
Toen er proces verbaal was opgemaakt ging de agent mijn ouders bellen om te vragen of ze me op kwamen halen. Mijn moeder nam op. Ik kon niet horen wat ze zei.
Ze zegt dat je maar moet gaan lopen, zei de agent nadat hij had opgehangen.
En dat deed ik. Het was een flink eind en ik kreeg blaren op mijn voeten, maar dat was goed, dan voelde ik de schaamte niet.
Ik was even bang dat je was gesnapt, zei Olga, die om de hoek een beker koffie stond te drinken, Hoe ging het?
Ik knikte. Ik kon niks uitbrengen, ik was kapot.
Laat eens zien? Ze trok mijn tas open en bekeek de trui die erin zat. Mooi, vond ze. Zelf had ze een jurkje, een broekrok, een shirt, twee hemdjes, drie badpakken, een riem, twee paar oorbellen en een stuk zeep meegenomen.
Terug op mijn kamer haalde ik de trui tevoorschijn en knipte het prijskaartje eraf. Met de schaar nog in mijn hand streek ik over de hals, waar de alarmbutton had gezeten die de caissière, terwijl ik mijn pincode intoetste, eraf had gehaald. Ik aarzelde, toen zette ik de punt van de schaar in de stof en knipte er een stuk uit. Het deed een beetje pijn, maar het was de enige manier waarop Olga me zou geloven.
Na verloop van tijd vertoonden al onze kleren littekens; slordig dichtgenaaide sneeën in de hals of de tailleband. We droegen ze als oorlogswonden. Vrienden en kennissen wisten wel ongeveer hoe we eraan kwamen en als mijn moeder tijdens een bezoekje vroeg wat er met mijn trui was gebeurd antwoordde ik dat ik ergens achter was blijven haken. In het ergste geval kreeg ik een afkeurende blik, in het beste geval een paar tientjes voor een nieuwe trui, die altijd van pas kwamen, want ik stond continu rood. Ik had geen geld meer om uit te gaan, steeds vaker veinsde ik in het weekend griep of familiebezoek.
Intussen werd Olga steeds overmoediger. Ze stal in één keer zes flessen wijn, en een cassette met de Dikke Van Dale. Ze liep een winkel uit met een bezem en een stel herenschoenen in maat 46. Ook kleine zelfstandigen moesten het nu ontgelden. Op oudejaarsdag werd ze gepakt toen ze bij de buurtslijter een magnumfles champagne in haar tas stak. Onder haar jas droeg ze een mohair truitje, een blouse, een T-shirt en een badpak en uit haar jaszakken kwamen zes panty’s, een kimono, een zijden pyjamabroek, drie bodystockings en een paar lange gestreepte kousen tevoorschijn. Ik las het allemaal in het proces verbaal achteraf. Oudejaarsnacht had ze in een politiecel doorgebracht en ik, schuldbewust, in mijn eentje thuis.
Op nieuwjaarsdag stond ze voor mijn deur, verfomfaaid en met lege zakken. Ik maakte een tosti voor haar met extra veel ketchup.
‘Weet je,’ zei ze met volle mond, ‘ik denk dat ik gepakt wílde worden. Zodat het kon stoppen. Het werd te makkelijk, het was niet leuk meer.’
We vielen terug in onze oude levensstijl. We aten weer zelfgemaakte rösti en spaghetti met gebakken knoflook en klaagden over geldgebrek. Alleen de kast vol geschonden kleren herinnerde nog aan ons verleden van principieel winkeldief, toen we heel even deel hadden uitgemaakt van een nieuw soort proletariaat. Zij als strijder, ik als oplichter.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.