Ik heb veters leren strikken van mijn vader. Die was linkshandig en pas toen ik zag hoe andere kinderen hun veters strikten besefte ik dat ik het verkeerd om deed en moest ik het opnieuw leren. Dat ging gepaard met een grote tegenzin en een lichte verbazing, want wat je thuis leert is logisch, wat anderen doen is gek.
Naaien leerde ik van mijn moeder. Ik zat ziek thuis, mijn moeder gaf me een stukje stof, een naald en eindje draad en liet me zien hoe je daar een poppenrokje van maakte. Toen het af was leerde ze me hoe je met behulp van een veiligheidsspeld een stuk onderbroekenelastiek door de tailleband kon rijgen. Daar had je nog eens wat aan. De vorige keer dat ik ziek was had ik leren punniken, een van de meest nutteloze dingen die ik ooit heb geleerd, maar die ik waarschijnlijk nog steeds kan als ik al het andere ben vergeten.
Nagels lakken leerde ik van mijn oma, aan de eettafel in de achterkamer. Achter de klok op de schouw stonden drie flesjes nagellak, zachtroze, parelmoerwit en onzichtbaar. Het nut van onzichtbaar ontging me, net als de schoonheid van wit. Roze moest het zijn. Mijn oma leerde me hoe ik met drie streken een nagel inkleurde en dat ik mijn hand plat op tafel moest leggen, de vingers gespreid. Op de fiets naar huis haalde ik de lak er weer af. Ik gebruikte mijn tanden als schuurmachine. Met rode nagelriemen kwam ik thuis. Er werd gekeken maar niks gezegd.
(Soms, als ik kalm moet worden leg ik mijn hand plat op tafel met de vingers gespreid.)
Soep maken leerde ik ook van oma, met los gehakt en geen ballen, zodat er geen ruzie kon ontstaan van: jij hebt er meer dan ik. Nog steeds maak ik mijn soep zo, terwijl ik alleen woon, geen kinderen heb en geen kleinkinderen. Maar ruzie wil ik niet.
Een band plakken leerde ik van mijn opa, die als een reus in één beweging mijn fiets op de kop zette. Verder nodig: water, lucht en het rode doosje van Simson. Niet blazen, wachten. Tot er een witte waas verscheen. Misschien had mijn vader het me ook eens voorgedaan, maar als hij het deed onthield ik niks, dan was ik alleen bezig met adem in, adem uit.
Dat ik nu nog steeds niet kan duiken komt doordat mijn vader het me wilde leren. Pootje over idem dito. Een regenpak opvouwen tot een klein pakketje, een bal stoppen, de werking van sluizen, waar Harlingen ligt, hoe lang het rijden is naar Frankrijk en de stelling van Pythagoras: niks is blijven hangen.
Wat ik wel leerde: mijn plas ophouden. Mijn adem inhouden. Mijn oren spitsen. Een antwoord paraat hebben. Precies weten welk gezicht je moet trekken. Met tientallen van mezelf aanwezig zijn, eentje die knikt, eentje die luistert, eentje die er het zijne van denkt en een paar die altijd op de uitkijk staan.
Dat ik weet dat het meervoud van proces verbaal processen verbaal is, komt door mijn moeder, die had verstand van die dingen. Stam + t, was ook van haar. Ik leerde lezen en schrijven als een manier om te ontsnappen aan mezelf.
Dat ik ertoe deed en er mocht zijn leerde ik van mijn eerste vriendje. Veel later pas leerde ik dat het beter zou zijn geweest als ik dat eerder had geleerd.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.