Toen ik de deur van de bewakingskeet opende, zag ik de jongens van de avonddienst vrolijk kwebbelen met mijn nieuwe collega Annabel. De collega’s begroetten mij op hun populaire manier waar ik niet van hou en Annabel lachte om de idioten en negeerde mij. De avonddienst noemde me zoals altijd een eikelbijter en schaterde om mij ongemakkelijk te laten voelen. Mijn rechterwang trilde zelfs een beetje.
‘Hebben jullie de videobanden al verwisseld?’ probeerde ik eroverheen te praten.
‘Jaaah, Bram…
Ouwe eikelbijter.’
Een van de kutzakken van de avonddienst lachte hard en klapte vol overgave in zijn handen. Zijn collega zag er ook wel de humor van in. De honden stonden op en riepen nog wat vunzigheden terwijl ze mij ironisch op mijn schouder klopten en luidruchtig vertrokken.
We hadden nog nooit een vrouwelijke collega gehad en dat beïnvloedde ons gedrag. Dat begreep ik wel. En nu was ik alleen met haar in een ruimte. Godzijdank gaf een van de gloeilampen er de brui aan en hadden we in ieder geval iets om over te praten. Ik keek naar de bol aan het plafond waar de kapotte gloeilamp inzat. ‘Die heeft zijn beste tijd gehad,’ zei ik om het ijs te breken.
Annabel keek naar me terwijl ze een trekje van haar sigaret nam. Ik liep naar de grote kast tegenover de deur en opende hem. Er lagen duizenden gloeilampen. Ze waren van het huismerk van de Gamma. Ik pakte een lamp van honderd watt en sloot de kast. Ik opende het doosje, pakte de lamp en schudde hem bij mijn oor. Wist niet echt waarom. Ik deed de lamp in mijn broekzak. ‘Ik heb een lamp gevonden.’
Annabel reageerde weer niet. Het plafond was laag en ik ben lang, dus draaide ik de bol los en klemde hem onder mijn linkerarm want ik ben rechtshandig. Ik heb een theorie dat rechtshandigen linksdragend zijn en dat linkshandigen rechtsdragend zijn. Bij mannen. Met hun penis. Ik draaide de lamp los, maar het ding was nog te heet.
‘Hij is nog te heet.
Die lamp.’
Annabel inhaleerde nog eens diep en drukte haar Marlboro filter uit in de overvolle asbak die de teringhonden van de avonddienst hadden achtergelaten.
‘Ik wacht nog een minuutje ofzo…
Tot ‘ie is afgekoeld.
Die lamp.’
En zo wiebelde ik nog een tijdje op mijn voeten en staarde naar het plafond en de muren, zogenaamd op zoek naar overige gebreken. Het leek alsof Annabel een ringetje door haar linkerneusvleugel had. Dat was me vorige keer niet opgevallen. Haar haar was nu blauw. Vond haar sowieso heel anders dan een paar dagen geleden. Zelfverzekerder. Ik voelde aan de gloeilamp en oordeelde dat het veilig was. Het werd vast weer een vreselijk lange nacht.
‘Hij is nu wel afgekoeld, denk ik.
Die lamp.’
‘Top.’ Annabel keek niet op of om. Wou dat ze dood was. Dat ze dood neer zou vallen. En dat ik werd vrijgepleit van enige betrokkenheid. Dan weet je waar je aan toe bent. Hetzelfde gold voor die teringhonden van de avonddienst. Dat was gewoon een gezonde gedachte van een levenskrachtige jongeman in de bloei van zijn leven.
Ik draaide de redelijk afgekoelde gloeilamp los en hield hem een soort van triomfantelijk omhoog terwijl Annabel al haar aandacht nodig had voor haar Zippo aansteker. Ze kon er trucjes mee. Ik had een oom die dat ook deed. Hij was er ook oprecht van overtuigd dat David Copperfield een vliegtuig kon wegtoveren. ‘Je ziet het toch!?’ zei hij dan verongelijkt tegen mij toen ik zei dat het onzin was. Ik was ongeveer twaalf of zestien en ik dacht dat zowel David Copperfield als mijn oom idioten waren.
Ik legde de kapotte gloeilamp op de tafel met de monitoren waar Annabel zat. Ik haalde de verse gloeilamp uit mijn broekzak en draaide hem in dat ding waar je hem in behoort te draaien. Hij deed het. Mijn oom kon ook vogels imiteren door op zijn vingers te fluiten. Zelfverzonnen vogels. Ik heb gehoord dat hij nu dood of in de Heer is. Een van de twee.
Annabel pakte een nieuwe Marlboro en stak hem aan met een ander trucje met de Zippo. Ik zag dat er een halfvolle pot koffie bij het kastje stond.
‘Wil je koffie?’
‘Lek-ker bak-kie!’ Ze zong als een enthousiaste voetbalsupporter.
‘Wil je er iets in?’
Ze schudde van niet. Ik pakte twee plastic bekertjes en vulde ze tot de bovenste ribbels. Daarom hebben ze die ribbels er volgens mij in gebutst. Ze pakte de koffie van mij aan en keek naar de monitoren waar niks op gebeurde. Er gebeurde nooit iets. Ik ging zitten en stak ook een sigaret op. Was me opeens erg bewust hoe ik rookte.
‘Hoe heet je ook alweer?’
‘Bram.’
‘Mijn vader heet ook Bram.’
Ik knikte alsof ik dat al wist.
‘Is een enorme lul.’
Ik knikte maar weer. Dat leek me op dat moment het beste.
‘Ben jij ook een lul, Bram?’
Ik ging een beetje verzitten en deed alsof ik nadacht over deze vraag. ‘Volgens mij niet…’
‘Je moet geen lul zijn, Bram…
Daar wordt geen mens beter van.’
Ik voelde het bloed naar mijn hoofd stijgen alsof ik betrapt was. Annabel droeg ons beveiligingsuniform met Dr. Martens als schoenen. Dat was volgens mij niet volgens de voorschriften van onze werkgever. Ik nam een slok koffie. Het was vreselijk oude koffie. Niet te hachelen.
‘Die koffie is oud.
Ik zal zo nieuwe zetten.’
Annabel pakte de kapotte gloeilamp die voor haar op tafel lag en hield hem demonstratief omhoog om mijn aandacht te trekken. Toen nam ze er een hap uit en kauwde en kauwde. Het vermalen van het dunne glas was duidelijk hoorbaar omdat het verder doodstil was. Al snel had ze de lamp opgegeten en legde ze de fitting op de tafel met de monitoren. Ze kauwde nog een tijdje. Ik wees met mijn voorhoofd naar de fitting. ‘Eet je die niet op?’
Ze nam een paar slokken van die vreselijke koffie om de laatste resten van het dunne glas weg te spoelen. Ze gorgelde. ‘Nee. Ik ben geen freak… ’
Zo zaten we weer een tijdje.
‘Waarom doe je dat?’ Ik wees weer met mijn hoofd naar de fitting. Het beviel me wel om dingen met mijn voorhoofd aan te wijzen.
‘Omdat het kan.’
Ik knikte maar weer een keer en probeerde grip op de werkelijkheid te krijgen. Ik zette verse koffie. Meer als afleiding. Dat leek me toen het beste.
‘En nu?’ zei ze zo onverschillig mogelijk.
‘En nu kijken we naar de monitoren en maken we af en toe een rondje over het terrein om de boel in de gaten te houden.’
Annabel dacht na over wat haar deze nacht te wachten stond en blies de rook uit van haar Marlboro.
‘De koffie staat te pruttelen.’
‘Ik neem morgen een boek mee…’
‘Verstandig.’
‘En jij?’
‘Ik luister meestal naar muziek.’
We zaten weer een tijdje naar de monitoren te staren. Ondanks de storingen en de grove korrel op de beeldschermen leken het wel foto’s van een paar graafmachines en andere bouwmachines waar ik de naam niet van wist.
‘Is hier veel misdaad?’ Ze keek verveeld naar de beeldschermen. We hadden elkaar nog niet aangekeken.
‘Nee, maar het bouwbedrijf en de gemeente denken van wel doordat onze accountmanager ze dat heeft verteld.’
Annabel knikte. Daarna zeiden we een half uur niks terwijl ik naar Nine Inch Nails luisterde op mijn walkman. Annabel had inderdaad een ringetje door haar neus. Leek me hinderlijk als je je neus moest snuiten. De koffie was nu te hachelen zolang je er maar genoeg suiker ingooide.
‘Zullen we een rondje maken?’
‘Waarom?’
‘Dat wordt van ons verwacht.’
‘Jezus Christus…’
‘Laten we doen alsof we iets zinvols doen.’ Ik voelde me op een vreemde manier opeens superieur door mijn betrekkelijke ervaring als bewaker en haar gebrek hieraan.
‘Dat is nooit mijn doel geweest.
Ik wilde gewoon een nachtbaantje en hangen.’
‘Ik ook.
Maar soms controleren ze.’
‘Hoe dan?’
‘Met beveiligingstechnieken.’
‘Met lasers en zo.’
‘Volgens mij wel.’
Annabel stond op.
‘Waarom moet mij dit overkomen!?
Kutzooi!
Het lijkt wel echt werk als het zo doorgaat!’
We reden in een Volkswagen Golf met reclame-opdruk van onze werkgever over een verlaten bouwterrein waar iedere vorm van beveiliging totale onzin was. Het enige wat we zagen was een woestijn met een paar bouwplaatsen, voertuigen die leken op een soort tractoren en bouwketen met Dixies. Dat waren mobiele toiletten waar bouwlui konden schijten. Pissen deden ze in de betonmolens. Daar had ik videomateriaal van gezien die de dagdienst had gemaakt.
Annabel stuurde behendig over de onverharde wegen van het bouwterrein. Ze wilde per se rijden en ik had er een hekel aan, dus dat was waarschijnlijk van boven geregeld. Alleen roken leek ons echt te binden.
‘Volgens mij zie ik een plunderaar!’ zei ze.
Er liep een man met een hond. Een Cocker Spaniël als ik het goed had. Het was aan de rand van het terrein waar een woonwijk uit de jaren zestig of zeventig aan grensde.
‘Laten we hem ondervragen!
Met het oog op de handhaving van de veiligheid.’ Annabel stopte bij de man en de hond en draaide haar raam naar beneden.
‘Goedenavond meneer, wij zijn van de beveiliging.’
‘Goedenavond.’
‘Wat doet u hier zo laat?’
‘Ik laat m’n hond uit.
Hij heeft een probleem met zijn darmen en moet vaak.
Vandaar.’
‘Wij moeten vaststellen of de hond wel van u is.
Wat is de naam van deze hond?’
‘Sjef.’
‘En hoe oud is Sjef?’
‘Bijna dertien.’
‘En hoe oud is dat in mensenjaren?’
De bejaarde man keek even naar de sterren.
‘Geen idee.
Maar ik heb een paar biertjes op.
Er was voetbal op TV.
Vandaar.’
‘Kunt u bewijzen dat u geen idee heeft?’
De oude man keek een beetje om zich heen. ‘Nee.’
‘Dus als ik ‘Sjef’ roep dan komt de hond.’
‘Sjef is nogal doof. Dus ik denk ’t niet.’
Ik kon Sjef moeilijk zien vanuit mijn positie, maar ik voelde mee met deze man en zijn hond.
‘Ok, Sjef. We zien het deze keer door de vingers.
Het blijft vooralsnog bij een waarschuwing.’
‘De hond heet Sjef.
Ik niet.
Ik heet Flip.
Philip om precies te zijn.
Maar iedereen noemt me Flip.’
‘Genoeg nu, Sjef.
Met deze afleidingsmanoeuvres.
Wij zijn intensief opgeleid om verdachten te ondervragen.
Dus geen onzinverhalen meer, Sjef.
Anders moeten we de meldkamer vragen om versterking te sturen.’
Het deed Flip niet zoveel en Sjef was erbij gaan zitten.
‘Het is van belang de boel te beveiligen in verband met de misdaad en de criminaliteit.
Dat begrijpt u toch wel, Sjef?’
Die arme man lette even niet op, maar nu hij de naam van de oude Cocker Spaniël hoorde, knikte hij naar Annabel. Hij had de verwarring geaccepteerd en besloten zich erbij neer te leggen.
Tuurlijk, mevrouw.’
‘Dat daar geen misverstanden over bestaan…’ Annabel schakelde naar de eerste versnelling, gaf gas en slipte weg door de modder. ‘Vaya con Dios… Motherfucker!’ riep ze de arme man met zijn hond na.
De achterwielen hervonden na het slippen al snel weer hun grip op de onverharde weg en we scheurden verder door het verder uitgestorven bouwterrein. Ik draaide me om en zag dat Flip en Sjef hun wandeling vervolgden. Ze kon wel autorijden. Die Annabel.
Even later zaten we weer in de keet voor de tafel naar de monitoren te staren. We zeiden niets. Maar even voor zevenen kwamen de jongens van de dagdienst binnen. Ik liep naar de videorecorders en haalde de banden eruit. Op de etiketten schreef ik: NACHT 30 november 1995 en legde ze in de daarvoor bestemde kast. Ik pakte vijf nieuwe VHS-banden en verwijderde de verpakking. De dagdienst maakte net als de avonddienst dubbelzinnige opmerkingen tegen Annabel maar zij antwoordde adrem en was verbaal veel sterker. Ze konden al snel niet meer dan onzeker giechelen en elkaar op de bovenarm stompen om zich een houding te geven. Ik deed de videobanden in de speciale recorders. Verder stond ik er maar een beetje bij en keek hoe Annabel de dagdienst belachelijk maakte. Toen richtten ze hun aandacht op mij. Annabel pakte onze rugzakken en sleepte me mee naar buiten waar we nog maar eens een sigaret opstaken. De deur van de keet ging open en de dagdienst riep lachend in koor dat ik een eikelbijter was en dat ze vergeten waren dat te zeggen. Annabel beende naar de deur en sprak de dagdienst zachtjes en kalm toe. Ik kon het niet verstaan. Annabel kon natuurlijk niet weten dat eikelbijter nu eenmaal mijn bijnaam was binnen het beveiligingswereldje.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.