Toen ik acht jaar was veranderde alles. Ik herinner me het geluid van mijn moeders gegil in de woonkamer, hard en paniekerig. Ik zat boven, wist niet goed wat ik moest doen en focuste mijn aandacht op mijn lievelingsding: de slaapkamerdeur. Het was een makkelijk ding om te tekenen. Fijne rechte lijnen. In knutselwerken en tekeningen kwam die deur al jaren terug en het beste van alles was dat een deur dicht kon.
Ik zat op bed, tussen mijn knuffels in, pakte mijn wollen deken en trok die tot mijn neus op. Ondertussen keek ik naar de deur. Die was nog altijd dicht.
Het geschreeuw van mijn ouders kwam van beneden. Ik fantaseerde een slot op de deur waarvan ik de sleutel omdraaide. Daarna dacht ik aan wegvliegen, het liefst zou ik naar het bos aan de andere kant van de stad gaan, de grootste boom opzoeken en me onder de bladeren verstoppen. Als het mooi weer was zwom ik daar in het meer. Dan hield ik mijn hoofd zo lang mogelijk onder water, zodat mijn oren zich vulden en ik niets hoefde te horen, want als kind had ik al oren als een vergrootglas.
Ik had honger, weet ik nog, en wilde een boterham pakken.
Dat ging niet. Soms ging honger niet.
De stemmen van mijn ouders werden luider en luider, ik duwde mijn neus dieper in de deken, totdat hun geschreeuw plots stopte, er voetstappen de trap op kwamen en mijn deur met een zwiep openging alsof ik er nooit een slot op gefantaseerd had. In mijn moeders gezicht was elk spiertje aangespannen. ‘Zíj!’
Mijn vader verscheen ook in de deuropening. ‘Lentl!’ Hij zei mijn naam scherp, alsof ik nu moest opletten omdat hij iets belangrijks ging uitleggen.
Mijn moeder had rode vlekjes in haar nek. ‘Dat kutwijf!’
Zelfs nu ik er aan terugdenk lijkt dat woord een hand om mijn keel te leggen en te knijpen. Het heeft waarschijnlijk ook iets verstikt, iets in de relatie tussen mijn moeder en mij, die eerste relatie die een leven lang mee hoort te gaan.
‘Als jij er niet was, dan waren we mensen met een leven, geld en vrienden. Door jou zit ik hier steeds alleen in dat verrotte huis.’ Het was me destijds al vaker opgevallen dat mama zei dat ze alleen was, ook al was ik bijna altijd bij haar. Ik telde niet mee, dat had ik op die leeftijd heel goed door.
‘Laat nou maar.’ Mijn vader legde een hand op haar schouder.
Ik vraag me af wat mijn moeder van mij verwachtte, terwijl ze daar zo in die deuropening stond. Wat verwachtte ze van een kind van acht jaar? Het enige wat ik op dat moment kon doen was alles langsgaan wat ik mogelijk fout kon hebben gedaan. Had ik mijn sokken ergens laten slingeren, mijn schooltas niet opgeruimd, ergens rommel gemaakt of de afwas niet gedaan?
Mijn moeder draaide zich om. Blijkbaar had ze gedaan wat ze wilde, gezegd wat ze wilde zeggen. Soms moesten papa of mama hun energie kwijt en daarna werd alles beter, zo begreep ik dat als kind.
Ik bleef achter op mijn bed, kijkend naar de slaapkamerdeur die wijd openstond. Met mijn ogen traceerde ik de deurpost: hoe groot die eigenlijk was en hoeveel mensen er wel niet tegelijkertijd doorheen pasten.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.