papieren helden

FB

Zonneschijn

Voor de twintigste keer houdt hij het rode houten blokje binnen handbereik van de kleine zodat die het kan pakken, kan proberen om het in zijn mond te stoppen, alleen om het dan iets later weer te laten vallen.

Marieke komt pas vanavond thuis. Marieke heeft het druk. Marieke heeft een vitaal beroep, ze schuift levensmiddelen over een scanner en vraagt mensen of ze het bonnetje willen. Daarmee verdient ze in een maand zo veel als hij in een avond. Als zijn tour door was gegaan.

Hij denkt aan het briefje dat ze voor hem op de keukentafel had gelegd voordat ze vanochtend vertrok. Hij heeft het bijna afgewerkt, hij heeft voor de kleine gezorgd, de wasmachine aangezet, afgewassen, ook Mariekes schaal waaruit ze yoghurt met havervlokken had gegeten, waarvan de resten zo vast opgedroogd waren dat hij de draadspons moest gebruiken die hij helemaal achterin het gootsteenkastje had gevonden. Hij heeft zelfs gestofzuigd, al had dat maandag al een keer op de lijst gestaan. Er stond vandaag ook nog iets op dat hij in de tuin moest doen. Hij probeert het zich te herinneren, heeft geen zin om naar de keuken te lopen en naar te kijken. Waarschijnlijk de planten water geven. Het heeft lang niet geregend.

‘Papa is zo terug.’ Hij legt het rode blokje op het kleed en staat op. Zijn knieën kraken. Was dat waar zijn vrienden aan dachten toen hij hen vertelde dat Marieke zwanger was en hij in hun blikken kon lezen dat ze hem te oud vonden voor een kind? Dat ze zich voorstelden hoe zijn knieën eerst kraakten en hij op een gegeven moment niet meer in z’n eentje kon opstaan van het speelkleed?

Hij loopt door het gras, dat hij waarschijnlijk binnenkort moet maaien, naar de andere kant van de tuin. Nog voordat hij de deur van het tuinhuisje opent ruikt hij al de licht muffe geur die hem binnen zal verwelkomen.

Het is donker, het zonlicht dat door het kleine raam naar binnen valt wordt opgeslokt door het donkerbruine hout. De gieter staat in de hoek, bij de emmer. De deur valt achter hem dicht, het is nóg donkerder. Hij denkt aan zijn laatste voorstelling, voordat de tour werd afgelast. Het moment van donkerheid en stilte, net voordat de schijnwerpers aangingen. Hij kon voelen hoe vol de zaal was.

Door het raam kan hij de kleine onder de kersenboom net niet zien, hij ziet alleen een stuk van het kleed. Een hoek ervan ligt al in de zon, hij zou het straks moeten verschuiven. Hij hoort niets, het schijnt de kleine niet uit te maken dat zijn vader weg is, misschien heeft hij het niet eens door, zolang hij maar zijn blokjes heeft.

Hij draait de emmer om en gaat erop zitten. Zijn knieën kraken. Waarschijnlijk staat er nog iets op het lijstje. Er staat altijd nog iets op. Straks piept de wasmachine en moet hij alles ophangen. De helft van de kleren is binnenstebuiten, die moet hij dan eerst omkeren, met zijn armen in de natte koude broekspijpen gaan, daar krijgt hij kippenvel van. Het wasrek hangt nog vol met de vorige was, dus moeten die kleren eerst in de kast. Hij hoopt dat er niet zo veel bij zit dat opgevouwen moet worden. Dat duurt altijd zo lang omdat hij het op de juiste manier moet doen zodat de kleren precies op de stapels in de kast passen. Anders zegt Marieke weer dat hij het beter kan laten omdat ze het ’s avonds weer opnieuw moet doen. Ondertussen zal de kleine dan alweer verschoond moeten worden. En daarna zou hij moeten beginnen met koken, want dan komt Marieke. Hij blijft op de emmer zitten. Na het eten zal zij meteen naar de bank gaan met de kleine op haar arm omdat ze haar ‘zonneschijn’ de hele dag niet heeft gezien en moet hij afruimen en weer afwassen.

Hij vraagt zich af of ze vanavond weer seks wil. Ze heeft ontzettend veel zin de laatste tijd. Gisteren deed hij alsof hij sliep toen zij zich naar hem toe rolde. Hij stelde zich voor dat hij in zijn eentje in een hotelkamer lag, na een gezellige avond met het team. Maar zij gaf niet op.

De kleine huilt. Het is het ongeduldige huilen, het meest irritante. Het soort huilen, dat je al weet dat er niets ernstigs aan de hand is, maar dat het ook niet vanzelf gaat stoppen. Hij is vast een blokje kwijt, kan er niet bij omdat hij er zelf op ligt.

Hij houdt zijn oren dicht en begint te neuriën, hij weet niet eens wat hij precies neuriet. Zijn instinct zou hem op moeten laten staan, de deur van het tuinhuisje laten openen, en naar zijn zoon toe laten lopen, hem optillen, hem op zijn arm wiegen en geruststellend, zacht en vrolijk tegelijk op hem inpraten, rondjes door de tuin lopen, naar dingen wijzen die hem af zouden kunnen leiden. Kijk daar een vogel, wat een mooie vogel is dat. Of het knuffellama voor zijn gezicht op en neer bewegen. Knuffellama, wie dit ooit bedacht heeft. Lama’s stinken en lama’s spugen. Hij blijft op de emmer zitten. Net zoals hij het geluid uit de zaal kan uitschakelen, het gefluister, het gekuch, de trillende mobieltjes die niet werden uitgezet, zo moet hij nu het gehuil uitschakelen. Hij blijft zitten. Het werkt niet. Hij stelt zich applaus voor, oorverdovend applaus, dat in steeds nieuwe golven over hem heen komt. Al het applaus dat hij in zijn leven heeft gekregen bij elkaar.

Het door de zon verlichte vierkant op de vloer van het tuinhuisje is verschoven. Hij vraagt zich af of de kleine nog in de schaduw van de kersenboom ligt of dat de schaduw inmiddels verder is getrokken. Hij blijft zitten. Op een gegeven moment zou hij moeten plassen. Hij kijkt omlaag tussen zijn benen door naar de emmer. Wat zal de kleine van hem denken als hij nu opstaat en naar buiten gaat? Hij blijft zitten.

Het verlichte vierkant heeft bijna de grasmaaier bereikt. Het applaus in zijn hoofd gaat door. ‘Thank you, thank you’ wil hij ertegen zeggen een arm nonchalant heffen, zwaaien. Door de hele zaal kijken, alsof hij iedereen persoonlijk wil bedanken. Dan weer een buiging, waardoor het applaus weer aanzwelt. ‘Thank you, thank you.’

Stemmen verstoren de stilte die hij in het applaus had gevonden. Iemand praat op een belachelijk babyachtige toon tegen zijn huilende zoon. Vast de buurvrouw, sinds ze de kleine hebben wil ze steeds vaker een praatje maken, vertelde Marieke.

‘Willem, kijk even binnen, of er iemand is.’

Hij hoort de buurman roepen. Dan wordt er gemompeld. Door het aanhoudende gehuil kan hij het niet verstaan.

‘…oververhit… ambulance bellen.’

‘Maar waar zijn de ouders dan?’

‘De moeder werkt, ik zag haar vanochtend nog aan de kassa.’

Weer gemompel.

‘De vader? Nee, weet ik niet, die is er volgens mij nooit.’

Even wil hij opstaan, zeggen dat hij er is en dat hij al bijna het hele lijstje heeft afgewerkt, maar hij blijft zitten.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,