In het vliegtuig zat Mansik tussen zijn ouders in, een beetje als een klein kind, want Marjon wilde graag bij het raam. Ivo keek naar oude afleveringen van 7th Heaven. Ergens boven de Atlantische Oceaan schrok Mansik wakker. Een steward liep langs en knikte naar hem, nodigde hem uit om iets te vragen, thee, koffie, milk of human kindness, een arm om hem heen of informatie over de reis, maar hij glimlachte alleen en de steward stond nu stil en glimlachte ook. Daarna lukte het weer om in een wolk te verdwijnen.
Als hij had geweten dat dit hun laatste gezinsvakantie was, had hij er meer van kunnen genieten. Als hij had geweten dat op luchthaven Benito Juárez zijn koffer niet op de bagageband zou verschijnen, had hij niet zoveel meegenomen. Hoe langer ze stonden te wachten, hoe schaamtelozer medepassagiers naar hen keken. Ze voelden het. Er was iets aan de hand met dat gezin.
Bij het loket voor zoekgeraakte bagage begon een man meteen te bellen. Mansik vulde een paar formulieren in. Marjon hielp hem met zijn Engels, spelde woorden voor hem uit die hij zonder haar hulp ook had kunnen opschrijven. Ondertussen zocht Ivo buiten naar een rokerspaal.
In het hotel leende Mansik een schone onderbroek van Ivo, maar hij was te groot en zakte af. Naakt liet hij zich op het tweepersoonsbed vallen. Zo bleef hij liggen, luisterend naar de vreemde geluiden. De kamer was krap, maar er stonden toch twee bedden in en het plafond leek te hoog. Misschien zakte de vloer ongemerkt steeds een paar millimeter.
De volgende ochtend stond zijn broer voor de deur van zijn hotelkamer. ‘Welkom in Mexico Stad, broertje,’ zei Wouter en hij gaf Mansik eerst een hand voordat hij hem naar zich toe trok. ‘Ma vertelde het van je koffer, dus ik heb een weekendtas voor je meegenomen met oude kleren. Ik pas ze niet meer.’ Maar toen Mansik omgekleed uit de badkamer verscheen, zei Wouter: ‘Weet je, in de buurt van het hotel zit een C&A.’
Op straat had Mansik moeite om zijn broer bij te houden. Hier in Mexico-Stad leek hij langer, zijn schouders breder en zijn heupen soepeler. Alleen zijn wipneus was nog jongensachtig. Mansik kocht broeken, overhemden, T-shirts, onderbroeken en sokken. Wouter nam alles aan en betaalde met zijn creditcard. De kleding van de Mexicaanse C&A paste perfect. In dit land waren de banden eens niet te wijd, de pijpen en mouwen niet te lang en de overhemden vielen mooi om zijn lijf, alsof kleermakers ze voor hem op maat hadden gemaakt. Misschien moet ik ook naar Mexico verhuizen, dacht hij. Net als Wouter.
Die middag liepen ze met zijn vieren over het grote plein voor de kathedraal waar hun vader tot ergernis van hun moeder een sombrero kocht van een vrouw in Azteekse klederdracht. Marjon haalde Ivo over om hem niet op te zetten, maar hoewel het ’s ochtends koel was geweest, scheen de middagzon fel en droeg ze hem later zelf om geen hoofdpijn te krijgen. Op de binnenplaats van het Nationaal Paleis stonden ze stil voor een geschilderd portret van de conquistador Cortés met naast hem La Malinche, de inheemse vrouw die haar volk in de steek had gelaten door zijn maîtresse te worden. De man met de baard hield de hand van de vrouw stevig vast. Wouter maakte een foto. Toen trok hij Mansik achter een zuil. Hij glimlachte. ‘Dit is geen vakantie, toch? Pa en ma zijn hier met een missie. Mij terug naar Nederland halen.’
Mansik haalde zijn schouders op. Hij liep weer naar de mural. Terwijl Cortés daar zat als een overwinnaar, zag hij op het gezicht van de vrouw naast hem geen enkele emotie.
Pas op hun vierde en laatste dag in Mexico-Stad stelde Wouter Tara voor. Ze zaten in een Koreaans restaurant aan de Hamburgostraat. Door het raam keek Mansik naar de rijen palmbomen in het midden van de boulevard. Telkens verscheen er een stoet auto’s in beide richtingen, stapvoets rijdend, en jongens liepen ertussendoor om op verzoek van een enkele bestuurder een raam te wassen. Wouter bestelde een hete kippensoep met ginseng voor Tara, japchae voor Ivo en bibimbap voor de anderen.
Tara sprak goed Engels. Ze studeerde psychologie, maar op de vraag van Marjon wat haar specialisatie was, antwoordde ze dat ze later iets met dieren wilde doen. Zwerfhonden het liefst. Ze was opvallend lang en blond, leek door haar uiterlijk net als Wouter niet helemaal thuis in dit land, maar haar familie woonde al generaties in Mexico-Stad. Die middag was ze eenvoudig gekleed in een spijkerbroek en oversized sweatshirt en Mansik dacht dat hij begreep waarom Wouter verliefd op haar was geworden. Ze deed hem denken aan een actrice die zich op een zondagmiddag slonzig kleedt om buiten niet meteen herkend te worden.
Tara wees op de kleurrijke tekeningen aan de muur van het restaurant. ‘Ik vind ze zo mooi.’
Het waren landschappen met een dieprode zon tussen grillige bergen, moerbeibomen, kraanvogels, tijgers en schildpadden. Mansik had zulke tekeningen ook in Korea gezien. Twee jaar geleden had hij via een Nederlandse organisatie voor geadopteerden zijn biologische vader in Korea gevonden. Alleen Marjon was mee naar Seoul gegaan. Wouter was toen onmisbaar bij de studentenvereniging en Ivo had een reorganisatie op zijn werk.
‘Zit er een betekenis in?’ vroeg Tara aan Mansik.
Hij wist het niet.
Wouter vroeg het aan de eigenaar, een man van Koreaanse afkomst. Kijkend naar Mansik begon die in het Koreaans, maar hij merkte snel dat hij het niet verstond en stapte over op het Spaans. Wouter vertaalde het naar het Engels. ‘Ik weet niet of ik het goed uitspreek, maar hij zegt dat het minhwa is, traditionele volkskunst. De tijgers symboliseren macht en de kraanvogels een lang en voorspoedig leven.’
‘Een lang en voorspoedig huwelijk,’ verbeterde Tara.
Ze zei het zo zacht dat alleen Wouter en Mansik het hoorden.
Op de parkeerplaats met bussen die naar alle hoeken van het land reden, nam Wouter afscheid van Tara. Mansik zat al met zijn ouders in de touringcar. Een kwartier later reden ze door de bergen. Overal werd het gras onderbroken door planten met lange grillige bladeren, die alle kanten op wezen. De randen waren gekarteld en ze liepen uit in scherpe punten. Later, in Nederland, leerde Mansik dat het de Aloë Vera was. Ze daalden af en na elke bocht verdorde het landschap. Na een uur stopte de bus. Verkopers met manden op hun rug en voor hun buik stapten in en liepen langs de passagiers. Ivo kocht Marsrepen en blikjes Cola, terwijl Marjon een laatste poging deed om naar Wouters toekomstplannen te vragen.
‘Je kunt toch niet zomaar met je studie in Nederland stoppen? Wat voor carrière kun je nu in dit land maken, hoe goed je Spaans ook is.’
‘Dit land, is Mexico soms niet goed genoeg voor me?’
‘Het is een ontwikkelingsland met veel problemen.’
‘Mexico-Stad is even welvarend als Portugal.’
‘Als je halsoverkop naar Lissabon was verhuisd, had ik me ook zorgen gemaakt. Neem een voorbeeld aan je broer. Die is wel serieus met zijn toekomst bezig.’
Ivo stootte Mansik aan en wees op de stalletjes langs de berm. Flessen water hingen in grootverpakkingen aan het golfplaten dak, bungelend tegen de buitenmuur. In een van de stalletjes bladerde een man door een tijdschrift. Hij zat op een kruk voor een partij plastic gieters, opgestapeld tot aan het plafond.
Wouter had twee kamers geboekt in een van de oudste hotels van Acapulco. Terwijl hun ouders de koffers uitpakten, stonden de jongens op het grote balkon naast de eetzaal en keken uit over de baai. Langs de kustlijn stonden overal toeristenflats en daarachter de stad zelf, eerst het centrum en verderop de woonwijken die met hun witte uitlopers in de bergen van het achterland grepen.
‘Vanuit deze baai vertrokken de Spaanse schepen over de Stille Oceaan naar het westen,’ zei Wouter. ‘Vol geroofd zilver, natuurlijk.’ Hij rookte een sigaret en leunde even met zijn onderarm op Mansiks schouder. ‘En na de Spanjaarden kwamen de Amerikanen. In de jaren ‘50 was Acapulco een resort voor filmsterren en socialites. Die tijd is wel voorbij. Op dit moment zijn de meeste Amerikanen in de stad studenten op Spring Break. Voor hun feestjes huren ze complete hotels af. Kunnen we ook eens naartoe gaan.’
Op het balkon stonden ronde tafels, gedekt met lichtroze tafelkleden en een witte vloot van ceremonieel gevouwen servetten, hun zeilen licht wapperend in de wind naast het zilveren bestek. Wouter had gelijk. Dit was een hotel voor rijke Mexicanen, maar de internationale beroemdheden kwamen hier niet meer. Ze hingen alleen nog op zwartwitfoto’s in de lobby. Terwijl Wouter incheckte, liep Mansik erlangs, Jackie Kennedy en haar man, Elizabeth Taylor, Brigitte Bardot en Johnny Weissmuller. De man achter de balie keek nieuwsgierig naar Wouter, toen naar Mansik en hun ouders, die allebei vermoeid op de stoelen waren gaan zitten, alsof ze naar Acapulco waren komen lopen. De receptionist vroeg iets in het Spaans aan Wouter terwijl hij naar Mansik keek.
‘Sí, es mi hermano’, antwoordde hij zelfverzekerd. Voor Wouter was het de normaalste zaak dat zijn broer was geadopteerd en anderen pasten hun beeld maar aan. Hij stond er nooit bij stil. De receptionist schoof de sleutelkaarten over de balie.
Terwijl Marjon Ivo naar de stad meenam voor de klifduikers, het fort of de kathedraal, bleven Mansik en Wouter bij het hotel. Het zwembad was tegen de steile met struiken en palmbomen begroeide kust gebouwd en werd alleen door een tegelrand van het blauwere water van de baai gescheiden. Na elke twee of drie banen trok Wouter zich op en ging zitten, met één voet op de tegels en de andere nog in het water. Zo leunde hij iets naar achteren. Twee tienermeisjes op ligstoelen hielden hem in de gaten.
Een paar dagen later deden ze iets wat ze als gezin nog nooit hadden gedaan: met zijn vieren naar de bioscoop. Ze namen een taxi naar het centrum en keken in een Cinépolis naar een Hollywoodfilm die niet was nagesynchroniseerd. Door de airconditioning was het fris in de lege zaal en ze zaten op de eerste rij met ieder een volle bak popcorn op schoot.
Na de film ontdekten ze in een zijstraat een witte cirkel, deels op de weg en deels op de stoep. Er stond een bord bij en Wouter las hardop voor: ‘Veilige plek tijdens aardbevingen. Biedt ruimte aan vijftig mensen.’
De ronde gedekte tafels in de eetzaal waren te groot voor een Westers kerngezin. Eigenlijk stonden ze er voor de Mexicaanse families die in het weekend naar dit hotel in Acapulco kwamen. Fluweelgroene gordijnen sierden aan weerszijden een podium dat ruimte bood aan een strijkorkest, maar waarop die avond alleen een piano stond. Een jonge vrouw speelde bekende suites. Toen vertelden ze het: Ivo had een boerderij gekocht in Groningen.
‘Dus jullie gaan uit elkaar’, concludeerde Wouter met volle mond.
‘Nee, voorlopig gaan we onze eigen weg.’ Marjon maakte een cirkel met haar handen. ‘We verlaten allemaal de aarde. Zweven als astronauten onze eigen ruimte in. Zo moeten jullie het zien.’
De pianiste sloeg een bladzijde om.
‘Ik heb altijd al op het platteland willen wonen. En Marjon wil terug naar Parijs, waar ze vroeger zo gelukkig was. Mansik gaat straks ook studeren. Het huis zetten we te koop.’
De ober boog zich iets over Mansik heen om zijn aandacht te trekken. Op het zilveren dienblad stond een ouderwetse telefoon. Alle mensen in de zaal keken even naar hun tafel en Marjon glimlachte tevreden. Ze hield van zulke ceremonies. Mansik luisterde in de hoorn naar een medewerker van de luchtvaartmaatschappij. De koffer was terecht.
Terwijl Mansik de zware hoorn op de telefoon legde, keek Wouter hun ouders aan: ‘Zijn jullie nou helemaal naar Mexico gekomen om dit aan ons te vertellen? Ik dacht dat het doel was om mij naar Nederland te ontvoeren.’
Die avond namen Wouter en Mansik een taxi naar een resort aan de andere kant van de baai. In de lobby zette Wouter een Amerikaans accent op, betaalde in dollars en ze liepen door naar het terras waar een dj de seizoenknallers van de college radio draaide. Wat onwennig stonden ze op hun slippers tussen groepen gebruinde en gespierde studenten en voor het eerst in twee weken zag Mansik dat Wouter zijn verlegenheid van vroeger niet helemaal was kwijtgeraakt. Dus haalde Mansik de eerste biertjes bij de bar, terwijl Wouter aan het zwembad ging zitten. Voordat ze een slok namen, sloegen ze hun flesjes tegen elkaar. Wouter boog zich naar zijn broer, wilde iets zeggen over hun ouders, maar Mansik verstond alleen flarden.
‘Zei je nou dat je het al zag aankomen? Niet?’
Wouter schreeuwde nu in zijn oor, maar hij verstond hem nog steeds niet. Zijn broer leek bleker dan normaal. Bij het strand dansten vrouwen in groene bundels, verdwenen elke keer voor een seconde in het donker en doken dan knipperend weer op. Langs de rand van het bad werd het water azuurblauw verlicht en Wouter zat weer met één voet op de rand, maar hij leunde nu naar voren met zijn hoofd bijna tegen zijn knie. Na het derde flesje verdween hij. Mansik liep naar binnen door een zaal met een donkere parketvloer en stapels stoelen tegen de muren. Achter twee fauteuils vond hij een boekenkast. Hij schoof een titel van Roberto Bolaño uit de rij, een verhalenbundel, en voelde vingers op zijn schouder. Een vrouw schreeuwde in het Engels dat hij ‘Last Evenings on Earth’ moest lezen, want dat verhaal speelt zich af in Acapulco. Voor hij iets kon zeggen, was ze verdwenen. Even luisterde hij naar het gegil van mensen die met kleren aan in het zwembad vielen. Hij pakte zijn telefoon en zag dat zijn broer een bericht had gestuurd. Ben niet lekker en ze hebben me in een taxi naar het hotel gezet. Bel Ivo maar als je niet genoeg geld hebt voor de taxi. Hij blijft wakker en kan de chauffeur betalen.
Verderop zwommen mensen in de baai. Hij kon hen niet zien, maar wel horen. Ze verleidden hem omdat ze iets deden waarvan hij altijd al had gedroomd, zwemmen bij maanlicht. Hij trok zijn slippers uit en stapte het water in.
Twee uur later had hij geen geld meer voor een taxi en in plaats van Ivo te bellen, liep hij terug naar het hotel. Tara had hen in het restaurant in Mexico-Stad op het hart gedrukt om ’s avonds niet alleen door Acapulco te lopen, maar het was zo stil op de boulevard dat Mansik zich eenzaam en onoverwinnelijk voelde. Hij had nog weinig van de stad gezien, die nu met al haar reuzenglimwormen de baai omarmde. Bij een bushalte struikelde hij en eerst dacht hij dat hij te veel had gedronken, maar één van zijn benen was duidelijk te lang of te kort en overal begonnen honden te blaffen. Hij voelde drijfzand onder de stoep. Klapstoelen op het terras van een restaurant verschoven, botsten tegen elkaar aan en autoalarmen loeiden. Mansik ging op de grond zitten, met zijn armen om zijn knieën. Aardbevingen kende hij alleen van het nieuws en hij dacht niet aan veilige cirkels op het asfalt met plek voor vijftig mensen. Wel aan Ivo en Marjon en Wouter, die misschien nu onder de tafel in hun hotelkamers kropen. De glimwormen langs de baai bleven branden. De oceaan sloeg golfjes om als bladzijden. Een auto op de boulevard remde, het portier klapte dicht en de vrouw tuurde eerst een halve minuut naar de grond, voordat ze zich over hem heen boog, iets in het Spaans zei en hem overeind hielp.
‘Little earthquakes. They happen all the time.’ Ze fluisterde het. Met haar handen streek ze zijn haren in model.
Mansik keek haar na, zijn enige getuige. De stoelen voor het restaurant weer keurig in het gelid. Geen mens op straat. Iedereen sliep en de aarde was de schok al vergeten.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.