papieren helden

FB

Tweeluik

Geheimen

Het meisje gaat voorin de bus zitten en doet haar oortjes in. Haar rode haren lijken zonlicht te weerspiegelen. De kinderen na haar rennen naar de achterste rij en trekken zakken snoep en Bugles open. Een literfles cola wordt doorgegeven.

‘Ik ga de kots niet opdweilen,’ zeg ik nog, maar ze spelen muziek van een telefoon en horen me niet. Als ik langs haar loop legt het meisje gauw een rugzak op de stoel naast haar en kijkt uit het raam.

Soms vergeet ik dat ik geen zestien ben. Tienermeisjes zien me niet als hun gelijke, maar als iemand die ze niet willen worden.

De bus vult zich langzaam met opgewonden kletsende kinderen. Michiel, een kop kleiner dan de rest van de klas, zwaait naar zijn moeder en komt met rode wangen de bus in. ‘Hallo juf,’ zegt hij opgewekt en geeft me een kleverige appel.

Ik klop op het raam en wenk Joop, hij trapt zijn sigaret uit en gaat achter het stuur zitten. De bus trilt, de deur sluit. De rug van Joops overhemd is nat en het is nog geen acht uur. Ik ben bang voor de geuren die tijdens de busrit vermengd zullen worden tot één ondoordringbare walm. Jongens hebben sinds kort allemaal een bus aftershave bij zich, en op willekeurige momenten gaat het lokaal op in een mist van ‘Epic Fire’ en ‘Jungle Fever’.

Ik ga schuin achter het meisje zitten. De sproetjes in haar dunne nek bewegen als ze zich over haar tas buigt en voorzichtig haar boterham opent om te zien wat erop zit. Op haar duimnagel zit een laatste restje zwarte lak.

Ze huivert. Ik zou mijn sjaal om haar schouders willen slaan.

Vroeger at ik mijn boterhammen verstopt in het lokaal. De wiskundeleraar schonk me af en toe een meewarige blik terwijl hij stapels proefwerken met een rode pen bewerkte. ‘Moet jij niet buitenspelen?’ vroeg hij eerst nog, maar daar hield hij gauw mee op. Ik staarde uit het raam en at zwijgend mijn appelstroop.

In een bus kan je geen geheimen hebben. Wie alleen is, is alleen.

We passeren een uitgestrekt weiland en langzaam vult de zure geur van mest de bus. ‘Gatver!’ roept iemand. Paarden en koeien flitsen voorbij als standbeelden. Opeens staat Michiel naast me. ‘Koeien,’ zegt hij stralend, en neemt een hap van zijn broodje. ‘Wij hebben er vijf.’ Er blijft wat bruins achter op zijn wang.

‘Hebben ze namen?’ vraag ik. Er doemt een zachte stem op van de rij voor me. Tussen de stoelen door kijken twee zwartomlijnde ogen naar me op. ‘Kaatje,’ zegt het roodharige meisje behoedzaam. ‘Onze koe heet Kaatje.’



Dons

De zwanen liggen als donzige poppen op het ijs. Ze moet de agenda van haar baas invullen maar kan haar blik niet losrukken van de beesten, die dood of levend kunnen zijn. Bewegen doen ze niet.

Ze denkt aan de teddybeer op haar kinderkamer, die in het halfdonker wachtte tot ze in slaap viel. Als jij je ogen sluit, zei haar vader, loopt hij in je kamer rond en ruikt aan je spullen, eet wat van je marshmallows, en open je ze, dan gaat hij gauw weer op zijn oude plek zitten.

Niet lang daarna opende hij zijn ogen niet meer.

Daar, bewoog die kleinste niet een stukje naar voren? Zijn jas nog grijzig en zacht, alsof hij een vreemdeling is, een indringer bij al dat witte schone. Schoof hij niet op zijn buik naar de rand van de vijver? Ze tuurt en tuurt, probeert het jonge dier met haar ogen tot leven te wekken.

Toen ze bij de kist stond en naar hem staarde, naar zijn neus, die na al die jenever op een homp gember was gaan lijken, zijn borstelige wenkbrauwen, zijn mond, had ze ergens de hoop dat haar blik iets aan zou richten. Dat het iets in haar vader zou aanwakkeren waardoor hij zijn ogen wel moest openen. ‘Staren is onbeleefd, kind,’ zou er uit de kist opdoemen, zijn stem in de kerk weergalmend.

Haar ogen worden vochtig van al dat turen, of van iets anders, en langzaam, heel langzaam, strekt de jonge zwaan zijn linkervleugel.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,