papieren helden

FB

Binnenshuis

Het is belangrijk dat niemand me hoort. Ik open mijn raam en laat mijn voeten één voor één landen tussen de lelietjes-van-dalen van mijn moeder. Ons huis is volgens haar – zonder de tuin die ze rondom heeft aangeplant – een kale kijkdoos. Ze heeft halfronde aarden wallen opgeworpen waar inmiddels een volle tuin op is gegroeid. Haar aanleg is niet echt een verdedigingswerk, het is meer een beschutting waarachter onze gelijkvloerse vertrekken verborgen gaan. Als zij met haar kruiwagen over de paadjes tussen de wallen loopt, is ook zij onzichtbaar.

De ophogingen worden naar het midden van de voortuin steeds lager en op het laagste punt, in het oog van het labyrint ligt een kleine, ronde vijver. Daar zit ik graag op mijn hurken te kijken naar de schrijvertjes die op het water wonen en naar de libelles die over het oppervlak scheren. Er is een waterlelie en ook kikkerdril. Soms denk ik dat mijn moeder het vijvertje speciaal voor mij heeft aangelegd.

Ik sluip de hoek om, naar de schaduwkant van het huis. Het raam van mijn zus kijkt uit op de blauwspar en het gras daaronder dat niet wil groeien. Haar raam staat op een kiertje, het rolgordijn hangt naar beneden. Toen we hier net waren komen wonen, mochten we stof uitkiezen voor de dekbedhoezen en de gordijnen. Mijn zus koos babyblauw met een wit zwaluwtje dat her en der door de stof heen vliegt. Zelf koos ik voor wit met rode diagonale strepen, misschien juist omdat haar stof zo dromerig was. Met mijn gordijnen dicht, is mijn slaapkamerraam één groot weggestreept vlak.

Ik weet dat er achter haar rolgordijn een pot staat met water en gebruikte verfkwasten en ook, sinds ze stiekem rookt, een enkele gedoofde peuk. Toen ik dat voor het eerst zag, noemde ik haar een viespeuk en moest er zelf heel hard om lachen. Haar mondhoeken hangen van nature ietsje naar beneden, wat niet betekent dat ze boos is. Na mijn woordgrap bewogen ze niet omhoog, maar ook niet verder naar beneden. Ze was weer op bed gaan liggen met haar koptelefoon op. Ligt ze er nu ook? De verleiding is groot om in het rolgordijn te duwen en de pot een zetje te geven. Maar dat zou mijn hele onderneming zinloos maken. Ik ontwijk de takjes van de blauwspar die als boobytraps tussen het mos op mij liggen te wachten.

De woonkamer ligt op de hoek van ons huis en heeft grote ramen aan beide kanten. Het is een plek waar mijn moeder kan verblijven. Voorzichtig gluur ik naar binnen. Niemand. Alleen de kat kijkt op. Siep, de brutaalste van de twee. Ik zwaai naar hem, maar hij blijft muisstil zitten op de leuning van de leren bank en volgt mij met zijn jagersblik, alsof ik niet degene ben die hem elke dag zijn brokjes geeft. Ik rond de hoek en de hulst, waar je gemakkelijk aan blijft haken, en kijk nog een keer naar binnen. Alleen maar om te zien dat de kat nog altijd naar mij staart.

Toen ik de vorige keer naar buiten klom, was ik zo boos dat ik alleen maar kon verdwijnen. Aan het einde van de straat lag het bos op mij te wachten. Als ik lang genoeg wegbleef en door de voordeur weer naar binnenkwam, zouden ze doorhebben dat er iets helemaal niet in de haak was. Met mij, met hen, met hoe wij waren. Want hoe verwarrend alles ook is, je kan niet door de voordeur binnenkomen als je op je kamer bent. Dat weet iedereen.

Waar ik niet over nagedacht had was het uur van de dag. De beuken staken zwart af tegen de donkerblauwe avondlucht, en de zandweg, die mij zo bekend was, zag er dreigend uit. De stilte kneep mijn keel dicht, maar ik wist dat ik een tijdje in het bos moest blijven. Ik moest ze een kans geven me te missen. Zo langzaam als ik kon, liep ik het hele stuk om het maisveld heen. Daarna rende ik terug naar huis, met de haast van iemand die dicht op de hielen werd gezeten. Ik deed de voordeur open met de draaiknop die soms zo glad was dat hij niet meebewoog, maar met mijn plakkerige handen ging het goed. Ik probeerde mijn ademhaling in de gang onder controle te krijgen, maar stond alsnog hijgend in de woonkamer. Mijn zus keek niet op, ze keek tv. Er zat niemand in de serre, mijn moeder was bezig in de keuken en ik wist dat ze zou vragen of ik de tafel wilde dekken zodra ze me zag. Mijn vader was nergens te bekennen. Hij zat waarschijnlijk ergens ‘achter’, zoals we zijn kamers waren gaan noemen. Ik was onopgemerkt gebleven.

Kan ik aanzien hoe dat eruitziet? Ik loop langs de geometrische vijverpartij in de achtertuin en verberg mij achter de takken van de Japanse wijnbes. In het hoekje van de serre vind ik mijn moeders voet. Die wipt op en neer en dat doet ze als ze leest. Ze zit dus op het kleine bankje.

Ik kan ongezien het hele terras oversteken, langs de tuinbank die onder de sering staat en langs haar beeldhouwwerken tussen de varens. Ik kijk nog even achterom en zie dat mijn moeder een detective van Rechter Tie leest, blijkbaar wil ze nu even iets ter ontspanning lezen, niet iets dat al haar aandacht vergt en wel goed genoeg is om haar te vermaken.

Alleen mijn vader blijft nog over. Ook de keuken is waarschijnlijk leeg, afgezien van Sam, de andere kat, die zich het liefst verstopt op de zitting van de keukenstoel aan de kop van de tafel, waar nooit iemand zit en alleen de gelezen kranten liggen.

Rechtdoor kijk ik in het raam van mijn moeders studeerkamer. Ze heeft de boel zo ingericht dat haar witte tafel met boeken onder het raam staat opgesteld. Blijkbaar kijkt ze graag naar buiten tijdens het studeren. Ze heeft zichzelf kobaltblauwe gordijnen gegeven met witte, dobberende eenden.

De tuin wordt smaller, het pad loopt langs de moestuin, waar rabarber uitkomt en aardbeien en altijd prei. Er zitten geen ramen aan de zijkant van het huis en ik zou hier kunnen huppelen. Aan de binnenkant van de blokkendoos ligt achter de keuken, een trapje lager, de bijkeuken, waar de raarste verzameling dingen bij elkaar gebracht zijn. De uien, de zilverpoets, de vriezer, de wasmachine, onze stripboeken, een werktafel met de naaimachine en de grote kasten waar de strandhanddoeken in liggen. Daar, onderin, staan ook de schoenendozen met stukken koraal en zee-egels van toen je dat nog op mocht duiken – of misschien mocht dat nooit – het was van toen mijn zus en ik de enige kinderen in de klas waren die vlogen. De hele kast ruikt naar de baai.

Rechtdoor is de deur naar mijn vaders kamer, waar hij zich nu ongetwijfeld ook ophoudt. Wat opvalt, is dat zijn deur tegenwoordig wat vaker op een kier staat. Hij bedoelt het denk ik uitnodigend, maar het brengt enkel verwarring. Rechts naast de deur staat een beeld dat mijn moeder ooit van zijn hoofd heeft gekleid. Het is grof geboetseerd en toch zitten al zijn strakke lijnen erin, met ergens ook, onverwacht, iets zachts. Ik duw soms mijn vingers in de afdrukken van haar duimen en kruip zo met mijn handen over zijn gezicht. Ze heeft hem een strandhoedje opgezet en zo houdt hij de wacht bij zichzelf. Eenmaal binnen kan je nog een afslag nemen naar zijn donkere kamer of helemaal aan het einde, via het timmerhok, door de achterdeur naar buiten.

Voorbij de moestuin, bij de achterdeur staat het konijnenhok. Daar woont Willemijn. Vroeger speelde ik veel met haar in huis op het kleed, nu haal ik haar niet meer zo vaak uit het hok. Willemijn, stom konijn, rijm ik zachtjes tegen haar als ik het hok verschoon, wat ik ook niet meer zo regelmatig doe. Ik pak haar op en knuffel haar, omdat ik de tijd moet doden, mijn rondgang moet vertragen. Er kleeft een keutel aan haar staartje. Ik peuter die voorzichtig los.

De grote dennen die hier groeien, maken de tuin erg donker. Achter de fietsenschuur, door mijn vader zelf gebouwd, is er een opening tussen de dennen en daar speelden we lang geleden op het tapijt van naalden. Dingen als schooltje en heksje.

Als ik mijn fiets niet in de schuur zet voor het donker wordt, doet mijn vader dat en hij zegt dan altijd heel nadrukkelijk dat hij dat voor mij heeft gedaan. Het klinkt als een verwijt en hij bedoelt dat ook zo, want ik moet zelf voor mijn spullen zorgen. De laatste tijd neem ik zijn boosheid niet meer aan, ik glimlach alleen lauw en zeg ‘dank je wel, wat aardig van je.’ Ik weet dat ik hem daarmee iets uit handen sla en wat ik daarvoor terugkrijg weet ik niet. Hij gaat het er niet bij laten zitten, dat weet ik wel. Ik heb iets in beweging gezet wat ik niet meer kan stoppen.

Zijn werkkamer is het laatste blokje aan onze doos. Ooit was het een garage. Er staan aan de zijkant struiken tegen zijn muur waarvan ik de naam niet weet. Als ik doorloop, kom ik bij de fruitbomen uit, ook in de voortuin, maar door de carport gescheiden van de weelde bij mijn raam. Ik draai naar rechts en doe een paar stappen op de oprit. Mijn fiets staat er nog. Langs de krulhazelaar zie ik hem zitten. Hij is op zijn gemak aan het bellen, met zijn voeten op zijn bureau. Het kan mijn oma zijn. Soms, als ik zijn kamer instap en zij aan de lijn is, demonstreert hij hoe hij de hoorn op zijn bureau neerlegt, zodat hij kan werken terwijl zij kletst. Hij hoeft alleen maar af en toe iets terug te hummen. Hilarisch vindt hij dat. Ik krijg er buikpijn van.

Ik zie hem lachen in de hoorn, het is zeker weten niet mijn oma. Ik blijf staan kijken. Hij neemt een slokje van zijn whisky. Ik wil dat hij voelt dat er iets niet klopt. Hij zegt altijd dat hij heel gevoelig is. Hij kijkt niet naar mij op.

Ik loop langs de voordeur, de wc en de slaapkamer van mijn ouders, totdat ik weer voor mijn eigen raam sta. Ik ga zitten bij de vijver.

Het is nog niet zo laat, ik kan nog een rondje sluipen om het huis. Kijken of mijn zus al uit haar kamer is, mijn moeder naar de keuken. Of ze al aan elkaar vragen waar ik ben gebleven, terwijl ze onrustig door de kamers gaan.

Een groot deel van ons huis is onderkelderd en via de bijkeuken kan ik naar de kruipruimte. Als ik daar ben, kan ik vanonder de houten vloeren onopgemerkt horen hoe mijn verdwijning klinkt. Dat zou kunnen, als ik ongezien in de bijkeuken kon komen en als ik niet zo bang voor spinnen was.

Ik zit hier goed. Ik breng mijn gezicht tot vlak boven het water en weet dat ik dichterbij kan komen als ik ga liggen op mijn buik. Voorzichtig strek ik mijn benen naar achter, waarbij ik ervoor zorg dat mijn voeten de bereklauw niet raken. Met mijn armen omhels ik de ronde vijver. Mijn spiegelbeeld wiebelt en laat zich van dichtbij helemaal niet beter bekijken. Heel langzaam doorbreek ik het water, dat voelt als een vlies, met mijn neus en dan ook met mijn ogen en mijn oren. Straks zal het water uit mijn wenkbrauwen druipen, het is moeilijk om dat niet te zien.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,