Ik heb niet alles verteld. Ik heb niet verteld dat ik wakker was voor de vogels. Het was lang wachten op de merels. Pas toen zij aan de dag begonnen, heb ik mij op de bedrand gezet. Daar heb ik gewacht tot de zon opkwam. Ik heb niet verteld wat er zoal in mijn hoofd omging.
Dat ik geslapen had, verbaasde me. De eerste nacht in een vreemd bed overvalt de slaap me zelden. Op de bedrand overviel de twijfel mij. Was het wel een goed idee om hier naartoe te komen? De hele voorbereiding had mijn zinnen verzet. Een geschikte plek uitzoeken. De route van de trein bekijken. De hoogstnodige spullen pakken. Maar nu, wat deed ik hier? Wat had ik hier drie weken lang te zoeken?
Ik heb niet verteld dat gisterennacht - in mijn eigen, vertrouwde bed - een doorwaakte nacht was. Het was koud en donker op weg naar het station. Het duurde een poos voor de kille zeebries uit mijn lijf was. Op De Toverberg van Thomas Mann kon ik me tijdens de lange treinrit niet concentreren. Dat het landschap stelselmatig veranderde, drong nauwelijks tot me door. Onderweg sprak ik met niemand. De conducteur toonde ik zwijgend mijn kaartje. Van het eindstation hiernaartoe was het een fikse wandeling. De aankoop van de nieuwe wandelschoenen beklaagde ik me niet.
Ook de wandelschoenen maakten deel uit van de hele voorbereiding. Daarnet zaten ze nog aan mijn voeten. Ik nam de moeite niet de veters te strikken. Ik moest gewoon een paar tellen naar buiten. Het rook er geweldig en het was er stil. Ik heb de boomtoppen afgespeurd naar gitzwarte verenkleden en oranjegele snavels. Maar de merels vertoonden zich niet. Ik was echt alleen.
De boomtoppen wiegden zachtjes in de wind. Gebiologeerd betastte ik de knoppen waarin het blad al klaar zit. Er staan hier een paar essen die erom vragen om erin te klimmen. Ik heb niet verteld dat ik jaren geleden al mijn jeugdige overmoed voor een berekende voorzichtigheid heb ingeruild. Mijn beide voeten hield ik op de grond.
De ochtend deed de omgeving van de blokhut in een ander licht baden dan toen ik arriveerde. Het voelde zo vertrouwd, dat het haast leek alsof ik hier eerder was geweest. Maar eens binnen moest ik toch enkele kasten opentrekken voor ik de koppen vond. Ik heb niet verteld dat ik de koffie heb afgezworen.
Een koffiezetapparaat is er niet. Zelfs geen waterkoker. Wil ik warm water voor theebuiltjes, dan moet ik aan de slag met het gasfornuis en de fluitketel. Toen de ketel begon te fluiten, kon ik niet anders dan aan grootmoeder denken. Heb ik ooit over grootmoeder verteld?
Wanneer ik naar mijn handen kijk, kijk ik naar haar handen. Gek, haar handen heb ik nooit zo jong gekend als hoe oud de mijne nu zijn. Haar handen hebben mij gevormd. Haar ideeën ook. Zij zwoer bij de fluitketel. Moderne snufjes wekten alleen maar haar achterdocht op. Het heeft lang geduurd voor ze een televisietoestel in de woonkamer duldde. Uiteindelijk raakte ze eraan verknocht. Acteurs uit soaps zag ze voor familieleden aan.
Misschien heeft mijn onderbewustzijn deze blokhut uitgezocht. Zou zomaar eens kunnen. Misschien stond op een van de foto’s van het interieur wel een fluitketel. Geen idee. Wifi is hier niet. En, niet alleen de koffie heb ik afgezworen, ook de smartphone. Misschien wilde iets in mij teruggeworpen worden in de tijd. Ach, ik heb nauwelijks verteld waar ik vandaan kom.
Ik heb niet verteld over de dag dat ik bij grootmoeder een ukelele vond. Sinds die dag trok ik me steeds vaker op zolder terug om erop te tokkelen. Wat ik tokkelde, wist ik daarna nooit noot voor noot te herhalen. Het deuntje vatte het moment. Dat was prima. Momenten zijn momenten, ze moeten zich niet herhalen. Elk moment zijn eigen lied.
Ik heb niet verteld dat ik probeerde te ontcijferen wat de merels zongen. Hun noten probeerde ik niet zozeer door een gesprek te vervangen, maar eerder naar een gevoel te vertalen. Het zou kortzichtig zijn om zonder meer te zeggen dat ze vrolijk klonken. Bestaat er wel een woord om het gevoel van merels te beschrijven?
Ik vraag het me af met een warme theekop in mijn handen. Ik leun tegen het aanrecht. De blokhut is niet groot. Dat geeft niet. Veel ruimte neem ik niet in. De ramen bieden zicht op het bos. Het bos is een gigantische extra kamer met eindeloos veel deuren. Op het onderste schap van de bescheiden boekenkast wachten stafkaarten. Ik ontdekte ze gisterenavond toen ik langs de ruggen van de romans dwaalde. Uitsluitend Franstalig werk. Ik zal het met de vertaling van Thomas Mann moeten doen.
De Toverberg ligt ongeopend naast het hoofdkussen. Ik heb niet verteld dat het me aan fut ontbrak om eraan te beginnen. Laatst genoot ik nochtans ontzettend van Ontboezemingen van de oplichter Felix Krull. Misschien schrikt de dikte me af. Misschien heb ik niet alleen de koffie en de smartphone, maar ook het lezen afgezworen. Misschien moet het allemaal eerst bezinken.
De thee smaakt me niet. Te flets. Te weinig karakter. Meer dan de helft van de kop giet ik in de gootsteen. Ik heb niet verteld dat grootmoeder niet van verspilling hield. Verbeten stopte zij sokken. Elke keer weer werd ze laaiend wanneer ze een knielap op een van mijn broeken moest naaien. Ze kon zo ontzet zuchten op momenten dat ze wel moest toegeven dat de pijpen echt te kort voor mijn benen werden.
De spijkerbroek die ik vandaag draag, gaat al een tijd mee. De uiteinden rafelen. Grootmoeder zou trots op me zijn. Ik heb niet verteld dat zij mij de liefde voor de buitenlucht bijbracht. Na haar twaalfde schoffelde zij dag in dag uit in de aarde. Dat ene moment in de kleine moestuin zal me altijd bijblijven. Ver voorbij de zeventig was ze. Ze boog voorover, hield haar benen gestrekt en plantte haar handen plat op de grond. Ik wilde haar nadoen, maar raakte ternauwernood voorbij de knielappen op mijn broek. Grootmoeder lachte gemoedelijk.
Geleidelijk aan verdween haar lach. De pretlichtjes in haar ogen begonnen te doven. Voortaan was ik tijdens wandelingen haar kompas. Al noemde ze me niet langer Thomas, maar Tony, zoals het personage uit een van haar soaps.
Ik neem een stafkaart van de onderste boekenplank, plooi ze op de grond open en draai de bovenkant naar het noorden. Met een stompje potlood stippel ik een route uit.
Voor ik de deur uitga, vul ik mijn veldfles en stop die samen met een appel en enkele sneetjes brood in een knapzak. Ik heb niet verteld dat ik gisterenavond, op weg hierheen, bij een kruidenier genoeg proviand kocht om het een tijdje uit te zingen. Ik betaalde zwijgend. Mijn zwijgzaamheid weet het bos vast naar waarde te schatten.
Bijna vraag ik het bos om vergiffenis omdat er af en toe takken onder mijn wandelschoenen kraken. Bomen schudden wat dood is graag van zich af. Kon ik maar over de paden zweven. De merels zouden nogal opkijken. Wie is die vreemde vogel? Nu schrikt het gekraak hen alleen maar op. Misschien maak ik het goed met het klokhuis. Ik zwier het restje appel zo ver mogelijk van me af. De appel scheert rakelings langs de stam van een zomereik. Ik heb niet verteld dat ik bij atletiek niet bepaald in de werpnummers uitblonk. Ik moest het van de vurigheid in mijn benen hebben.
Er zit nog wel wat vuur in mijn benen. Nog altijd kan ik moeiteloos lange afstanden aan. Ik stap stevig door. Zolang ik een strak en gelijkmatig tempo aanhoud, is er voor gedachten geen tijd. Het ritme slokt me volledig op. Gaat mijn rechterbeen naar voren, zwiert mijn linkerarm mee. Op het laatst hield grootmoeder haar armen steevast op haar rug. Alsof haar handen bij de polsen vastgebonden waren. Haar handen waren triest omdat ze niet meer in de aarde schoffelden. Het vertrouwde zwart zat niet langer onder haar vingernagels.
De mijne zijn voorlopig nog brandschoon. Gisteren knipte ik ze. Het nagelschaartje stopte ik na veel getwijfel dan toch in de toiletzak. Drie weken mijn vingernagels laten groeien, nee. En het zou het verschil niet maken qua gewicht. Ik dacht goed na over wat ik wel en niet in de trekrugzak stopte. Al het overbodige, alle ballast, liet ik thuis.
In mijn hoofd doemt de melodie van Travelling light van Tindersticks op. Wat een heerlijke samenzang tussen Stuart A. Staples en een zangeres van wie ik de naam nooit heb gekend. Maar hoe ik me ook inspan, hoe ik ook probeer om mijn geneurie naar woorden om te zetten, de tekst weet ik me niet voor de geest te halen.
En daar, op dat moment, in een wildvreemd bos, terwijl ik loop te neuriën, breek ik.
Ik zijg neer op een boomstronk en houd het niet langer tegen. Wat loop ik in vredesnaam de hele tijd over grootmoeder te mijmeren? Het helpt niet. Zij heeft hier niets mee te maken. Grootmoeder zal me geen wijze raad influisteren. Zij zal me niet naar de uitweg loodsen die ik zelf niet zie. Alles om me heen omhult zich met een waas. Straks weet ik een beuk niet meer van een berk te onderscheiden, verwar ik een merel met een nachtegaal, houd ik de stafkaart ondersteboven en verdwaal ik hopeloos.
Ik heb niet verteld dat ik het rechte pad al een tijdje bijster ben. Dat hoefde ik niet te vertellen. Ik sloeg veel te vaak zijpaden in. Het onbekende lonkte gretig naar me. Ik liet me gewillig meetronen. Ik vergat dat als ik een stap zette, die een andere met zich meebracht, dat elke beslissing aan een andere vasthangt. Als storm huishoudt in het bos en een zieke boom velt, dan havent die andere bomen in zijn val. Nooit eerder zag ik bomen als dominostenen. Ik zag mezelf nooit als boom. Ik zag mezelf na een avondje stappen nooit in een karaokebar eindigen.
Had ik maar nooit over de Spice Girls moeten vertellen. So tell me what you want, what you really, really want. De banaliteit van die tekst is in mijn geheugen gebeiteld. Het is in mijn geheugen gebeiteld hoe na nog geen drie minuten Wannabe een vijftal vrouwen op me afstormden.
Ik had ze van me af moeten slaan. Ik was de nacht in moeten vluchten. Ik had de weg naar huis kunnen vinden. Naar het vertrouwde bed. Maar mocht ik me niet voor een keer een popster wanen? Was het anders gelopen als ik de ukelele van grootmoeder met geen vinger had aangeraakt? Waar kwam die ukelele eigenlijk vandaan? Grootmoeder heb ik er nooit op weten spelen. De transistorradio stond zelden aan. Als ze kon vermijden dat iets geluid maakte, dan deed ze dat. Tot dat televisietoestel in huis kwam.
In welke soap ben ik beland? Op de boomstronk zie ik alles weer voor me. Ik ben niet Thomas, ik doe maar alsof, ik acteer, ik ben een acteur, niet eens een buitengewone, ik ben een B-acteur, ik ben Tony. Opnieuw en opnieuw hoor ik Tony vertellen waarover ik niet had willen vertellen. En wat Tony vertelt, is dit:
Na het stuk, dat niet echt bijzonder was, eerder een om snel te vergeten, gingen we in de foyer nog iets drinken en van één kwamen er meer en toen opperde iemand, ik denk dat het Karel was, maar het kan net zo goed Hendrik zijn geweest, om naar een karaokebar te trekken, ik weet niet hoe hij op het idee kwam, Karel, of Hendrik, want het stuk vroeg niet echt om een vrolijk potje gezang, maar hij kende er wel eentje, zo’n bar, en daar verbaasde ik me over want in Karel, in niemand van de bende, had ik ooit een zanger vermoed, en in die verbazing was ik niet alleen, want iedereen deed er nogal lacherig over, maar het bier was op, of we kregen er in elk geval geen meer, dus doken we dan toch maar in onze jassen en ik zou de route niet meer kunnen nalopen, maar daar waren we dan, in Karel zijn karaokebar, nog nooit zoveel marginaal volk bij elkaar gezien, en eerst keken we het allemaal wat aan, het is te zeggen, kijken, wat er allemaal met die microfoon werd gedaan, deed pijn aan mijn oren, en niet alleen aan de mijne, want de een na de ander droop af, maar ik bleef zitten, ik weet niet waarom, samen met Tom, en we werden zo hoogmoedig of stoutmoedig, of hoe moet ik het zeggen, dat we voor de gein een song van de Spice Girls kozen en daar stonden we dan te heupwiegen en Tom deed het met niet al te veel overtuiging, maar ik ging er volledig in op, en waar ze vandaan kwamen, ik heb geen idee, maar plots stonden er een paar marginale mokkels voor mijn neus die met complimentjes strooiden, zo’n performance hadden ze daar nog nooit meegemaakt, dat was wel lachen, en ik denk dat het kwam doordat ze Tom zo goed als negeerden dat die moet zijn vertrokken, want plots zag ik hem nergens meer, maar ik ben niet naar hem op zoek gegaan, nee, ik liet mij op een cocktail trakteren, niet dat er zich een hoogstaande conversatie ontspon, maar het werd wel enigszins gezellig en ik kwam tussen twee vriendinnen te zitten, ze sandwichten me zowat, en ik dacht: de linkse is nog wel leuk, of nee, de rechtse, of nee, het hoofd van de rechtse op het lichaam van de linkse, en misschien voelden ze dat ik niet altijd de grootste held ben als het op knopen doorhakken aankomt, dus toen het groepje aanstalten maakte om op te krassen, haakten die twee helften van mijn sandwichbroodje dan maar allebei een arm in een van mijn armen, en zo kwam het dus dat ik, dat wij, dat ik, tja.
Meer moest ik niet vertellen. Meer hoef ik niet te vertellen. Ik hoef niet te vertellen dat ik na een tijd van de boomstronk opsta. Ik hoef niet te vertellen hoe gulzig ik mijn lippen aan de veldfles zet. Hoelang het duurt voor ik de weg terugvind, mag onverteld blijven.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.