Er zat een nieuw meisje bij ons op school. Tijdens de pauzes zoende ze met jongens in de toiletten. Ze deed het voor geld. Al snel noemde iedereen op school haar een slet. Ik zei het ook op een keer. Het was een dinsdagmiddag, na de wiskundeles. Dat meisje kwam toevallig net voorbijgelopen in de gang, ik zag mijn kans schoon. Ik zei: ‘Vuile slet.’ Ik zei het nogal hard, het moet tot helemaal op het einde van de gang te horen zijn geweest. Ik sloeg mijn hand voor mijn mond. Alsof ik had verwacht dat het uitspreken van dat woord me anders zou doen voelen na afloop: stoerder, sterker, minder als mezelf en meer als iedereen. Ik was bang dat iemand me had gehoord: de leerkracht wiskunde of de conciërge, vooral die laatste dook altijd overal zomaar op. Ik was ook bang voor de reactie van het meisje zelf. Dat ze zich om zou draaien en op me af zou stormen en dan woest zou beginnen schreeuwen, me met haar Eastpakrugzak vol in het gezicht zou slaan.
Dat deed het meisje allemaal niet. Ze vervolgde haar weg, met grote passen stapte ze verder door die gang. Aan haar voeten zaten enorme witte Buffalo’s. Al aan hoe ze op die schoenen liep zag je meteen dat ze anders was dan alle andere meisjes. Ze ging maar door, op die Buffalo’s van haar. Alsof ze steeds weer ergens te laat zou komen. Onverschrokken was het woord waar ik aan dacht als ik haar zag lopen. Ook die dinsdagmiddag. Haar blonde paardenstaart bungelde wild over haar schouders. Het geluid van haar stappen galmde door de gang. Het kon haar niets schelen wat ik van haar vond of wat ik wel of niet naar haar riep, ze negeerde mijn aanwezigheid compleet.
Dat gebeurde in die tijd wel vaker. Steeds weer leek het alsof niemand me zag staan, alsof ik niet bestond. Ik kon zoveel en zo luid ‘slet’ roepen naar alle meisjes die ik toevallig zag passeren, geen haan die er naar kraaide, laat staan dat er een meisje naar me keek.
’s Avonds in bed kon ik niet slapen. Ik staarde naar de lichtgevende sterren aan het plafond en ik probeerde vooral niet aan het meisje te denken maar dan dacht ik toch weer aan haar en was ik vertrokken. Ik hield niet meer op. Ik ging maar door. Hoe het zou zijn en voelen en ruiken en dat soort dingen. Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik schaamteloos de hele nacht lang aan dat meisje heb liggen denken.
Toen de bel de volgende ochtend ging, zag ik haar weer. Ik haastte me de klas uit, liep achter haar aan. Op veilige afstand. Het laatste wat je wilde was betrapt worden terwijl je achter een meisje aansloop. Je werd op onze school voor veel minder weggestuurd.
Het meisje daalde de trap af. Ze maakte nogal vaart. Ik snapte niet dat iemand zo snel op Buffalo’s vooruit kon komen, ik zag het mezelf niet meteen doen. Zij deed het alsof het niets was. Ze deed wel meer dingen alsof het niets was. Dat meisje was gewoon zichzelf. Ze trok zich van niemand iets aan. Ze sprak ook met niemand die ze op haar weg tegenkwam die ochtend. Ze stapte het hele schoolgebouw door, zoals mijn vader dat deed op vakantie in de bergen, alsof ze duidelijk wist waar ze heen moest. Soms zie je al meteen dat iemand precies weet waar hij moet zijn. Zij was zo iemand. En ik liep achter haar aan. Door die lange gangen langs het lerarenlokaal en de bibliotheek gingen we, langs de kantine en de turnzaal ook, het bureau van de directeur. Het gaf me een goed gevoel over mezelf. Door achter het meisje aan te lopen ging ik zelf ook op een andere manier bewegen, ik bewoog plots minder als wie ik was en meer als wie ik wilde worden. Ik ging ergens heen. Ik weet nog dat ik dacht: dit gaat een kant op. Ik wist uiteraard niet precies welke kant. Ik had alleen een vermoeden waarnaar we op weg waren. Ik hoopte vooral dat we op weg waren naar waar ik dacht dat we op weg waren.
Bij de jongenswc’s helemaal achterin het gebouw hield het meisje halt. Even kordaat als ze net nog door de gangen was gestapt, bleef ze nu voor de ingang staan. Ik verstopte me vlug achter een drankautomaat. Het meisje keek nog even om zich heen. Misschien wilde ze er zeker van zijn dat niemand haar was gevolgd. Of misschien wilde ze net wél zeker zijn dat iemand haar was gevolgd. Dat iemand haar nu voor de jongenstoiletten zag staan treuzelen.
De wc’s waren leeg. Het rook er naar schoonmaakmiddel en sigaretten. Er werd in die toiletten niet alleen gezoend. De derde en laatste deur. Daar moest ik zijn. Daar zat, als alles goed ging, het meisje op me te wachten. Op de wc achter die derde en laatste deur. Uiteraard zat dat meisje niet op me te wachten. Eigenlijk zat er nooit een keer iemand op me te wachten. Vooral wanneer je hoopt dat er iemand op je wacht, wacht er meestal helemaal niemand. Maar dat wist ik toen nog niet.
Ik liep voorzichtig in de richting van die deur. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik bleef even wachten. Ik weet niet meer hoe lang ik daar zo heb gestaan, voor die deur. Ze zat niet helemaal in het slot. Dat merkte ik pas na een tijdje. Ik weet nog dat het voelde alsof het iets te betekenen had. Het gaf me hoop. Ik weet niet hoe die dingen gebeuren, maar ze gebeuren. Ik rechte mijn rug, trok mijn schouders naar achter, ademde een keer diep in en uit.
Toen klopte ik zachtjes op die deur.
Er gebeurde niets. Dus klopte ik nog een keer. Ik klopte iets harder nu.
‘Binnen,’ hoorde ik. Als bij het kantoor van de directeur. Dat was de eerste keer dat ik de stem van het meisje hoorde. Ik duwde de deur zachtjes open. Ze zat bovenop de wc zoals je ook op een troon kunt zitten. Haar rugzak hing aan een haakje aan de wand. Ze keek me aan zonder iets te zeggen, haar hoofd een beetje gekanteld, ze bewoog haar blik traag over mijn lichaam heen en weer. Een tijd lang was dat het enige wat er gebeurde. Ik lachte een keer.
Ze vroeg waarvoor ik kwam.
Het klonk niet echt vriendelijk maar eerder zakelijk en agressief. Een beetje zoals dat meisje ook door het schoolgebouw stapte.
Ik stamelde dat ik het niet wist. Al wist ik het uiteraard wel, maar dat durfde ik niet meteen te zeggen. Ik draaide maar wat rond de pot zoals dat heet. Dat ik had gehoord dat ze me misschien kon helpen. En dat ik het een en ander over haar had opgevangen. ‘Alleen maar goeie dingen,’ zei ik er voor alle zekerheid bij.
‘Vast,’ zei ze.
Ze haalde haar schouders op. Ze leek nogal ongeïnteresseerd in wat ik wel of niet over haar had gehoord. Maar ze leek vooral ongeïnteresseerd in mij. Ik herinnerde me wat mijn vader een keer had gezegd: ‘Je moet toehappen als de kans zich voordoet, jongen.’ Door te twijfelen zou ik helemaal nergens komen. ‘In het leven moet je snel zijn,’ zei hij.
Ik zei dat ik wilde zoenen met een echte slet.
Voor ik het wist flapte ik het eruit. Het meisje zei eerst helemaal niets. Toen begon ze te lachen. Luid en met haar ogen dichtgeknepen. En ik weet niet wat er erger was. Het feit dat ze begon te lachen of het feit dat ik voor de tweede keer dat woord had gebruikt.
Want ze bleef maar lachen. Ze hield niet meer op. Heel even dacht ik dat ze me keihard zat uit te lachen daar bovenop die wc, dat ze elk moment op zou staan en me opnieuw voorbij zou lopen. Dat ze me zou achterlaten daar in die jongenswc’s. ‘Vrouwen kunnen gemene wezens zijn,’ zei mijn vader altijd wanneer het over dat soort dingen ging en hij ook zeker wist dat mijn moeder niet in de buurt was. Ik begreep dan nooit precies wat hij bedoelde, maar nu ik daar zo stond begreep ik precies wat hij al die keren had willen zeggen.
Het meisje ging verzitten. Ze zat nu helemaal onderuit gezakt, haar armen bungelden naast de wc, haar benen zaten wat uiteen. Ze zat er niet echt bij als een meisje met wie je zo meteen wild zal beginnen zoenen. Het zag er eerder uit alsof ze daar het liefst nooit had willen zitten, alsof dit niet haar idee was geweest.
‘Hoeveel heb je?’ vroeg ze.
Ze klonk bloedserieus. Hier viel niets meer te lachen. Ze stak een arm naar voren en maakte een gebaar met haar duim en wijsvinger. Rond haar middelvinger zat een grote ijzeren ring. Ze maakte het gebaar alsof ze plots alle tijd van de wereld had. Traag en nadrukkelijk. Ik zei dat ik haar alles zou geven wat ik had. Al mijn spaargeld en ook de broodjes die mijn moeder elke ochtend belegde met filet américain. ‘Wat je maar wil,’ zei ik snel.
Ze vroeg of ik ook sigaretten had.
‘Nee,’ zei ik.
Roken deed ik niet. Al probeerde ik het niet zo te laten klinken. Meer alsof ik toevallig even geen sigaretten meer had.
‘Jammer,’ zei ze.
‘Ja,’ zei ik.
Ze vroeg naar mijn leeftijd.
Ik loog dat ik veertien was. ‘Bijna vijftien,’ zei ik.
Ze bekeek me in stilte. Haar blik bewoog opnieuw van mijn gezicht naar mijn schoenen en weer terug, alsof ze het nog steeds niet helemaal vertrouwde. Ze keek zoals mijn moeder soms naar me keek wanneer we gingen shoppen en ik het kleedhokje uit kwam om te tonen wat ik had gepast.
‘Oké,’ zei ze toen.
Met haar kin maakte ze een korte beweging in mijn richting. Ik stapte het wc-hokje binnen, snel zette ik een grote pas naar voor, bang dat ze zich alsnog zou bedenken. Ik dacht weer aan wat mijn vader had gezegd.
Ik vroeg haar hoe ze heette.
Het meisje zweeg. Ze maakte opnieuw de beweging met haar kin. Dit keer in de richting van iets dat zich achter me bevond.
‘De deur,’ zei ze kort.
Het bleef even stil.
‘Ze moet dicht,’ zei ze.
‘Oh,’ zei ik. ‘Ja tuurlijk.’
Snel deed ik de deur dicht.
‘Is dit je eerste keer?’ vroeg ze.
‘Nee,’ loog ik opnieuw.
En ik dacht dat daarmee alles wel zou zijn gezegd, we hadden nu wel genoeg gepraat, zover waren we gekomen, het was tijd voor actie. Ik sloot mijn ogen, mijn hart bonsde opnieuw in mijn keel en ik boog me voorover, wachtte in spanning het ogenblik af waarop ze me zou zoenen. Ik kon haar lippen al bijna voelen. Nu gaat het gebeuren, dacht ik. Hierop had ik gewacht. Dit moment en alles wat hierna zou komen. Ik was dat wc-hokje binnengestapt als mezelf en zou er weer buitenstappen als iemand anders. Zo meteen, dacht ik. Ik tuitte mijn lippen wat harder, boog nog wat meer naar voren toe, voelde hoe de bovenkant van mijn lichaam ergens in de ruimte bleef hangen.
Ik weet niet hoe lang ik daar zo heb gestaan. Het moet er ongelofelijk kneuterig hebben uitgezien. Het duurde en duurde en ik kon alleen maar denken: er gaat iets gebeuren. En toen gebeurde er helemaal niets.
Ik deed mijn ogen terug open. Het meisje zat nog steeds bovenop de wc, al zat ze nu meer rechtop. Met haar ene voet opgetrokken op de bril. Ik wist meteen dat ik dat beeld nooit meer zou vergeten. Die witte Buffalo bovenop die bril. Het zag er prachtig uit. Maar het was nog niet alles. Het meisje had haar topje half omhoog getrokken, in haar navel zat een lichtblauw diamantje, uit haar bh bungelde een tiet. Ik zag dat diamantje en vooral ook die tiet, deinsde achteruit, botste tegen de deur van het wc-hokje aan. Het meisje begon opnieuw te lachen. Hard en ongecontroleerd. Haar hele lichaam schokte. Door die lach en die tiet en alles raakte ik behoorlijk in paniek.
Ik wilde het wc-hokje uit rennen. Ik weet nog dat dat niet zo een-twee-drie ging. Die deur die zo snel en zo makkelijk dicht was gegaan ging niet zo snel en makkelijk weer open. Alsof mijn leven er van af hing heb ik daar aan die klink staan rukken. Want ik moest weg van die plek. Weg van die lach. Weg van die tiet en weg van die slet. Dat riep ik ook: ‘Je bent een slet!’ Steeds luider. ‘Een vieze vuile slet!’ Ik heb dat woord wel tien keer na elkaar gebruikt. Slet slet slet! terwijl ik maar aan die deur stond te trekken en te sleuren. Ik begon te huilen. Maar het meisje ging gewoon door. Ze bleef maar lachen. Ik hoorde haar achter me. Haar lach bulderde door het wc-hokje.
Toen die deur eindelijk openging ben ik de toiletten uitgelopen. Ik weet nog dat ik begon te rennen, hard en tot ik niet meer kon. Ik rende en rende door die eindeloze gangen van het schoolgebouw. Het maakte niets uit. Hoe hard ik ook liep, ik bleef die lach horen. Die lach was mijn straf. Hij achtervolgt me nog steeds.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.