Vanaf het moment dat ik opstond heb ik weer dat onbestemde gevoel. Ik had er in Nederland al last van, maar hier in Zuid-Frankrijk is het de afgelopen weken erger geworden en vandaag lijkt het meer aanwezig dan ooit. Het voelt alsof ik nergens bij hoor, alsof ik uitgehold ben vanbinnen. Ik ken die leegte van toen ik klein was en last had van heimwee. Maar dan vulde mijn ribbenkast zich weer zodra ik thuiskwam. Nu hangt de leegte de hele tijd om me heen als het gezoem van muggen op een zomeravond.
Na de vakantie moet ik van mijn ouders naar het gymnasium. Ik vind het vwo wel prima, maar zij zeggen dat ik beter kan en dat Latijn niet zo heel veel extra belasting geeft omdat ik al Frans spreek. Voordat we vertrokken heb ik de klassenlijst gezien, behalve mijn hoogbegaafde neef ken ik niemand. Daarom had ik dit jaar Suzanne uitgenodigd om naar Frankrijk te komen. Zij gaat na de vakantie naar een andere school, ver weg van de locatie van het Bernardinus College waar ik naartoe ga. We zijn al jaren beste vriendinnen, maar ze is nog nooit in Saint Laurent geweest, dus het leek ons een geweldig idee om een week samen in Frankrijk door te brengen voordat het middelbare-schoolleven begint en we misschien wel andere vrienden maken. Ze werd door haar ouders, onderweg naar Spanje, bij ons in de buurt afgezet en wij pikten haar daar op.
Twee jaar geleden kochten mijn ouders ‘de grot’ over van de buren. Een kamer die wij jaren als doorgang naar de Durands gebruikten. Hij werd helemaal leeggehaald. Aan de ene kant werd het stoffige velours gordijn dat eerder dienstdeed als deur vervangen door een houten deur met een serieus slot. En in de plaats van het spinragraam waar we altijd doorheen klommen, kwam er een deur met bovenlicht, want er moest gelucht kunnen worden met al dat vocht. De aannemer die de klus moest gaan klaren kwam iedere dag te laat en rook bij aankomst naar alcohol.
Mijn vader was blij dat hij het niet zelf hoefde te doen, maar helemaal vertrouwen deed hij het niet. En niet zonder reden. Het slot in de deur werd zo gemonteerd dat je bij het dichtdoen je hand schaafde en het bovenlicht werd er verkeerd ingezet, waardoor het klapraam naar buiten openging en de regen zo de kamer in liep. Mijn vader was witheet, maar had het niet gewonnen van de roodgeneusde klusser, die lachend met zijn loon op zak naar het terras was gegaan om daar een Pastis te bestellen. Hij moest op zoek naar iemand anders om de constructiefouten te herstellen.
Na een periode van stress kwam het uiteindelijk goed en na een heleboel potten waterafstotende verf kreeg ik mijn eigen kamer met een eigen voordeur, wat mij na de symbiotische vakanties in het eenkamerappartement van mijn ouders plotsklaps een ongekende onafhankelijkheid bezorgde. De twee sleutels, die van mijn eigen voordeur en die van mijn ouders-op-een-ander-huisnummer, hing ik aan een Coca-Cola-sleutelhanger. En met mijn eigen kamer brak ook het tijdperk aan waarin ik in de zomer een vriendin mocht uitnodigen, die dan een week bij ons verbleef.
En toch, nu Suzanne hier is vind ik het ingewikkeld. Want naast mijn band met haar heb ik hier ook mijn vriendschap met Mélodie. Als ik alleen ben pas ik me altijd aan en integreer ik in het groepje dat zich op dat moment rond Mélodie beweegt. Meestal zijn dat kinderen uit Parijs. Mélodie heeft veel minder aandacht voor me als die mensen er zijn, dus ik moet iedere keer goed opletten om aangehaakt te blijven. Of en dat is als Mélodie nog niet voor de vakantie gearriveerd is, voeg ik me bij de jeugd van het dorp die zich iedere dag aan de rivier verzamelt en ’s avonds op het plein bij ‘Le Temple’ bijeenkomt. Maar met bezoek uit Nederland is dat niet zo vanzelfsprekend, omdat mijn vriendinnen geen van allen Frans spreken. Ik doe echt wel mijn best, maar soms voel ik me verscheurd.
Zoals nu.
Toen Suzanne vanochtend ging douchen, zei ik dat ik even naar de buren ging. Wellicht konden we dan vanmiddag met hen mee gaan zwemmen. In de bedrijvige keuken van de Durands wordt aan de lopende band koffiegezet. Telkens door degene die op dat moment uit zijn bed komt. De kinderen eten geen brood, maar Kellogg’s met melk en honing of zelfs chocolademelk. Ik mis deze Franse heksenketel en de keuken van de Durands, omdat we telkens thuis eten nu Suzanne er is en ik geen onderdeel meer uitmaak van dit geheel. Ik geniet van de klanken en luister naar de woorden die ik allemaal ken, maar die hier nu niet voor mij bedoeld zijn. Op de tafel liggen en staan nog wat resten van de vorige avond, een kurkentrekker, een kurk en een paar lege flessen wijn.
Zoals altijd komen er de hele vakantie mensen bij hen langs. Meestal blijven ze meerdere weken. Familie en vrienden, maar ook vrienden van vrienden, familie van vrienden of zelfs familie van die vrienden van vrienden. Het ene bezoek overlapt met het andere, zo wisselt het gezelschap voortdurend van samenstelling en ontstaat er een ballet van gasten.
Bij ons komen ook wel eens mensen op bezoek, maar die overnachten dan op een camping of in een gîte. Ons appartement leent zich niet voor logés en mijn vader is er eigenlijk ook niet geschikt voor. Het verstoort zijn Franse leven. Wat hij wel graag voor gasten doet is een viergangendiner koken met streekproducten. Daarvoor doet hij eerst urenlang boodschappen. Daarna staat hij de hele middag en avond in de keuken, pas na het dessert bij het digestief schuift hij aan. En soms pakt hij zijn Mehari en stelt hij zich beschikbaar als chauffeur en gids bij uitstapjes naar bezienswaardigheden in de omgeving.
De entree van ons dorp is een tien meter hoge Romaanse boogbrug over de rivier de Vis, gemaakt van robuuste vierkante stenen. De rivier kreeg de naam Vis, wat je uitspreekt als Vies, maar wat in het Frans ‘schroef’ betekent, omdat het water vanaf de bron vijfentwintig kilometer verderop als een kurkentrekker door het landschap stroomt. Aan de ene kant van de brug, stroomafwaarts, stroomt het kraakheldere rivierwater in een rustig tempo door de bedding. Het stroomt zo zacht dat de rivier met haar spiegelende oppervlak het landschap verdubbelt, waardoor er een oneindige hemelse onderwereld ontstaat, die zodra je het water aanraakt met een rimpeling verdwijnt. Over het water schuiven schrijvertjes en schaatsertjes die zonder het beeld te breken het water kunnen betreden. Onder het gladde oppervlak kleine en grote forellen, wateradders, rivierkreeften en niet te vergeten de grootste slang in de omgeving, de couleuvre de Montpellier, meer dan een meter lang en zo dik als een arm. De oevers zijn door de rivier gepolijste rotsplaten die als terrassen trapsgewijs gestapeld liggen. Na de stenen platen begint de groene wildernis van bomen, struiken en een keur aan fauna, van kleine zoogdieren tot vogels en amfibieën.
Om de rivier te bereiken is het afdalen vanaf de weg een pittige uitdaging, maar na al die jaren ken ik ieder paadje en iedere klimpartij als mijn broekzak. Ik time het nog net niet, maar ik probeer iedere keer sneller en behendiger naar beneden te klauteren en van rots tot rots te springen. Je kan goed merken hoe thuis je hier bent als er mensen van buitenaf meegaan – die zijn lang niet zo snel beneden.
Aan de andere kant van de brug kijk je uit op ‘de waterval’, het icoon van de omgeving en de trots van het dorp. Aan de voet van de waterval scheidt een groot rotsblok de rivier in een licht en rustig bassin aan de ene kant en een donkere kolkende diepte aan de andere kant.
Toen mijn ouders het appartement kochten kon ik nog niet zwemmen, ik was vier, maar ik hield wel al enorm van water. Het eerste jaar kon mijn moeder mij nog bij zich houden, maar het jaar erna moest ze me laten gaan. Ik had kinderen vanaf de grote rots bij de waterval met bootjes de stroming af zien gaan. Dat leek me fantastisch. Ik bleef maar zeuren, tot mijn moeder toegaf en haar angsten voor mij opzijzette. Ik mocht met mijn opblaasbootje met de stroom mee. Ik rende over de hete stenen naar de grote rots. Gooide het bootje in het water, sprong erin en liet me gillend van plezier meevoeren terwijl ik het met lucht gevulde rubberen vaartuigje met mijn gewicht in balans hield. Mijn ouders stonden aan het eind van de stroming te kijken. Mijn vader filmde mijn wildwaterafdalingen, zoals hij altijd alles filmde.
Doordat hij dat deed kunnen we nu terugzien hoe ik na een keer of vijf niet ín het bootje, maar óver het bootje spring. Dan houdt het filmpje ineens op. Ik ben altijd blijven hopen dat mijn vader op een dag zou zeggen dat hij mij ging redden, maar iedere keer komt er dat andere verhaal: ‘De filmrol was op.’ Soms komt daar nog achteraan: ‘Als ik in het water was gesprongen was ik te laat geweest.’
Ik weet nog dat ik ondersteboven in het water hing, met om mij heen duizenden belletjes, alsof ik in een glas priklimonade was gevallen. Ik werd alle kanten uit gedraaid en onder water tegen rotsen gegooid. Tot ik ineens een opwaartse kracht aan mij voelde trekken en ik aan een arm omhoog werd getrokken. Zo werd ik proestend uit het water gehesen door Julien, een twaalfjarige jongen uit het dorp. Hij zat met zijn vrienden op het kiezelstrand dat halverwege het traject van mijn verdrinking lag. Aan de overkant stond mijn moeder huilend te roepen en mijn vader rommelde nerveus nog wat na in zijn cameratas. Ik schijn nog jaren onderaan Juliens trappenhuis te hebben gestaan met de vraag of hij kwam spelen, zonder rekening te houden met het leeftijdsverschil van zeven jaar.
In de keuken van de Durands houdt Jean-François een groots discours waar niemand echt naar luistert. Meestal gaan zijn preken over politiek en altijd hebben ze te maken met iets waar hij zich over opwindt. Mélodie heeft er een hekel aan als haar vader weer eens van leer trekt over allerhande onrecht en wij proberen dit discours normaal gesproken dan ook zoveel mogelijk te vermijden. Mélodie slaapt nog. Maar ik ben nu blij dat ik Jean-François hoor praten, een stem uit het leven dat ik ken.
Jean-François geeft niks om geld, ook al stroomt het bij hem binnen sinds zijn televisieprogramma op prime time wordt uitgezonden. Hij maakt de Franse Spitting Image, zo leg ik het altijd aan mijn vriendinnen uit. Hij knipt marionetten uit een blok schuimrubber. Het zijn persiflages op politici en artiesten. Zo bedacht hij bijvoorbeeld ‘Kermitterrand’, een kikker met het gezicht van François Mitterrand, de president van Frankrijk. Over één hoofd doet hij drie weken. Úren precisiewerk op een dag. Hij beeldhouwt als het ware de hoofden en de gezichten uit het schuimrubber.
Vanwege een opdracht die voor het einde van de zomer af moet, is hij al weken voor dag en dauw wakker. Het gaat om het hoofd van Jacques Chirac, de burgemeester van Parijs. Schuin tegenover mijn voordeur-aan-hun-kant heeft hij een atelier ingericht. Omdat ik vanwege het vocht mijn deur vaak open heb staan, hoor ik hem hele dagen knippen. Duizenden kleine knipjes met een kappersschaar. De laatste dagen hoor ik hem ook wel eens vloeken en tieren.
Niemand lijkt mij te zien. Ik pak de kurkentrekker en de kurk die voor me op tafel liggen en zet de punt van het werktuig op het snijpunt van de strepen die op de kurk staan. Het is eigenlijk geen hele kurk, maar een kwart ervan. Ik draai de spiraal erin, hij breekt en brokkelt af in losse stukjes, die ik met mijn hand bij elkaar veeg tot een mooi bergje.
‘Salut tout le monde!’
Eindelijk, daar is Mélodie. Jean-François draait zich om en zegt voor de grap dat ze net op tijd is voor het avondeten. Maar dan ziet hij het hoopje kurk op tafel. Even denk ik dat hij een hartaanval krijgt, dan buldert het door de keuken: ‘Wie heeft het oog van Chirac kapot gemaakt?!!! Dat oog, wie heeft dat gedaan?!!!’
Ik durf niks te zeggen, maar iedereen kijkt mijn kant uit. Het bergje ligt voor mijn neus op tafel. Over mijn kruin raast een golf van weet ik veel wat. Alsof ik met mijn hoofd onder de waterval sta, maar het water ineens lava is geworden. Ik weet dat ik knalrood ben, maar tegelijkertijd voel ik alle bloed uit mijn hoofd wegtrekken en even denk ik dat ik flauwval.
‘Ik heb dat gedaan,’ zeg ik zachtjes en ik voel de tranen achter mijn ogen in een rap tempo opkomen. ‘Ik dacht dat het een kurk was.’
‘Het is ook een kurk, het kurken oog van Chirac! Waar ik tien uur aan heb gewerkt om hem zo te laten kijken als hij moest kijken!’ En in een versnelde terugblik komen alle vloeken die ik eerder vanuit het atelier hoorde voorbij.
Op mijn onderste ooglid liggen de tranen klaar om te rollen. Ik moet naar het toilet, het voelt alsof ik in mijn broek heb geplast. Ik sta op en haast me naar de wc, niet het aangrenzende toilet in de keuken, maar die in de andere ruimte, ver weg, waar niemand me kan horen. Ik doe de deur dicht, ik trek mijn broek naar beneden en schrik me rot. Ik ben van ongelukskind ongeluksvolwassene geworden. In mijn onderbroek zit een grote bloedvlek.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.