We zitten met z’n drieën in de auto. Er is ruimte zat en toch lijkt het alsof we te dicht op elkaar zitten. Vermengd met de aftershave van mijn vader werkt de geur van de wagen misselijkmakend.
‘Gezellig hè, jongens!’
Het blijft stil.
‘Wil er al iemand een appeltje?’
Mijn vader heb ik nog nooit een appel zien eten, dus mijn moeder moet het tegen mij hebben.
‘Nee dank je, mama.’ En als ze de appel weer in de proviandtas stopt: ‘Is het nog ver?’
‘Begin je nu al?’ gromt mijn vader.
Het is de eerste keer in lange tijd dat we iets van hem horen.
‘We zijn bijna België uit,’ reageert mijn moeder net iets te snel. ‘Als we in Luxemburg zijn gaan we tanken, dan kunnen we gelijk even de benen strekken.’
Twee stops tot Zuid-Frankrijk, had mijn vader toegezegd – maximaal drie, op aandringen van mijn moeder.
‘Je weet dat ze snel wagenziek wordt? Eén extra stop kan toch geen kwaad?’
‘Maar als we in een file terechtkomen is het jullie schuld,’ kregen we te horen. Daarna was mijn vader in een diep zwijgen verzonken.
Als ik een voet tussen de twee voorstoelen zet, klapt de asbak open. Voorin waren mijn ouders net een voorzichtig gesprek begonnen. Mijn moeder kijkt verschrikt om en mijn vader vraagt of ik dat alsjeblieft wil laten.
Bij de asbak zit een aansteker. Mijn vader heeft me een keer uitgelegd hoe het werkt. Ik druk de knop met het rokende sigarettenplaatje in en met een klik, zacht genoeg dat mijn ouders het niet horen, veert hij terug. Ik haal het apparaatje uit z’n houder en draai het om. Het is elektriciteit, geen vuur, had hij mij uitgelegd.
Ik hou mijn duim op de oranje spiraal die in het midden oplicht.
De duim hecht zich direct aan het ijzer. Er gaat een ijskoude rilling door me heen.
Dan de pijn. Mijn duim staat in brand. Het zweet breekt me uit. Het stinkt en op het topje is een bruine spiraal verschenen waar rook vanaf komt.
Mijn moeder keert zich naar mijn vader en zegt: ‘Dit is toch heerlijk? Geef nou toe? We zijn amper de grens over of het ruikt al helemaal naar buitenland. Zalig die barbecuelucht, echt vakantie, ik denk dat het schaap is?’ Ze beoordeelt de lucht nog eens met haar neus. ‘Of lam?’
‘Het is geen schaap of lam!’ wil ik roepen. ‘Ik ben het! Ik heb mijn duim verbrand!’
Maar ik weet beter. Met de hand die niet is verbrand tik ik mijn moeder zachtjes op de schouder. Als ze omkijkt steek ik mijn gehavende duim in de lucht. Geschrokken kijkt ze van mijn hand naar mij en weer terug.
‘Ik heb me verbrand aan de aansteker,’ fluister ik en wijs naar het gat waar het apparaatje zat.
Mijn moeder bukt zich over de proviandtas en haalt er een bakje yoghurt uit. Ze trekt het foliepapiertje eraf en houdt het bakje voor mijn neus. Dat ik mijn duim erin moet stoppen, seint ze.
Langzaam laat ik de verbrande vinger zakken in de yoghurt. Het koude goedje zorgt meteen voor verzachting. De ergste pijn trekt weg. Ik leun achterover en glimlach flauwtjes naar mijn moeder. Ze glimlacht terug. Dan brengt ze haar wijsvinger naar haar mond en legt hem op haar lippen. Ze kijkt me indringend aan.
Ik knik.
Met mijn kloppende duim in de yoghurt probeer ik me te concentreren op de berm naast de rijbaan. Ik moet heel nodig plassen, maar ik geloof niet dat we België al uit zijn.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.