God is beeldhouwer, schilder, filosoof, schepper, en in het weekend mens. Een tiental jaar geleden geleden kwam hij voor het eerst een kijkje nemen op aarde, en sindsdien is hij er niet meer weg te slaan. Op vrijdagavond was hij er ineens, niemand wist precies waar en wanneer. Op zondag verdween hij als sneeuw voor de zon.
Destijds was het groot wereldnieuws, hij kwam terecht op de bank bij Oprah Winfrey. Hij werd geloofd, geprezen, zijn huis bekogeld met eieren, de deur platgelopen door Jehova’s getuigen. Tegenwoordig kan hij zonder heisa door de straten struinen, als een mislukte filmster. ’s Ochtends haalt hij een croissant en een kop koffie bij het tentje om de hoek.
Er verschijnt al een tijdje geen glinstering van herkenning meer in de ogen van voorbijgangers. Dat is zijn eigen schuld. Toch zit hij niet in over zijn nieuwe status, dit was hoe hij het voor ogen had. Geen publiciteit, geen aandacht, gewoon even er zijn, meer niet. Tijdens zijn rondje koopt hij de krant en vouwt hem onder zijn arm. Maakt hier en daar een praatje zonder verplichtingen. Eenmaal thuis vult hij de kruiswoordpuzzel in met een sigaret bungelend tussen zijn lippen.
Voordat hij aan het werk gaat zet hij muziek op van een of andere death metal-band. De klei vormt zich niet altijd zoals hij wil. Hij is gebonden aan de natuurwetten die hij zelf heeft bedacht. Maar hij is ook God; hij doet wat hij het beste kan: hij schept leven. Over wat er daarna gebeurt denkt hij liever niet te veel na.
Eigeel zit nog ergens in zijn baard. Op de kast in de hoek zit een beest, het lijkt op een kruising tussen een mol en een eenhoorn, maar dan met vleugels. Het is een mislukking, maar hij kan het niet over zijn hart verkrijgen het weg te doen. Het is in het verleden weleens vaker gebeurd: de koboldhaai, de blobvis, de neusaap. Hij lacht. Het is een lach die bergen kan verplaatsen.
De muziek staat zo hard dat hij de bel maar net hoort. Op de drempel staat een negentienjarige knul met lang haar dat al minstens drie dagen niet gewassen is. De backpack op zijn rug hangt aan één hengsel aan zijn schouder.
‘Ik dacht dat je zou stoppen,’ zegt de jongen met een knikje naar de sigaret.
God haalt zijn schouders op. Hij houdt de zware voordeur open met zijn voet, en draait zich dan abrupt om en sloft de gang door. ‘Je ziet eruit als een hippie.’
De jongen loopt achter hem aan en gooit zijn sleutels in een bakje op de tafel. In de woonkamer blijft hij stilstaan voor de kast, kriebelt het beest tussen zijn oren.
God begint zijn spullen, meer lege bierflesjes dan kwasten, haastig bij elkaar te rapen. ‘Heb je al gegeten?’
Zijn zoon trekt een gezicht. ‘Vliegtuigvoedsel.’
God loopt naar de keuken en trekt de bovenste vriezerla open. Terwijl hij vier bevroren vissticks in de pan laat glijden, staart hij naar de olie die bubbelt en spettert tegen zijn handen, hij voelt het amper. De leidingen in het huis sissen, een beest in de woonkamer sist mee, hijzelf neuriet een liedje van Cat Stevens.
Een kwartier later staat zijn zoon weer in de deuropening, hij haalt een handdoek door zijn natte haar. Hij werpt een blik in de pan. ‘Pap, ik ben vegetariër.’
Het had God best een goed idee geleken, het nieuwe plan (werktitel). Hij kon de mensheid redden. Natuurlijk kon hij ook gewoon de resetknop indrukken. Had ie al eens eerder gedaan. Maar goed, dat voelde toch als falen, hij was daar nooit helemaal overheen gekomen. In plaats daarvan zou hij dezelfde oplossing gebruiken.
Het enige probleem was zijn zoon.
God prikt in de visstick op zijn bord en wil zich hardop afvragen hoeveel vis er nou echt in zo’n ding kan zitten, maar zo’n vader wil hij niet zijn. Wat voor vader moet hij zijn? De zucht komt er theatraler uit dan hij bedoelt. ‘Dus… weer niet gelukt?’
Zijn zoon leunt zijn kin op zijn handen. ‘Je bent boos.’
‘Nee,’ zegt God. ‘Alleen teleurgesteld.’ Het is een tijdje stil op het krassende geluid van vorken op borden na. ‘Eén weekend. Dat is alles wat ik vraag. Eén weekend voor de hele mensheid.’
‘Doe het lekker zelf.’
God wil dat hij de radio niet uit had gezet. Hij begint tot tien te tellen in zijn hoofd en komt maar tot vijf.
‘O ja,’ zegt zijn zoon met rollende ogen. ‘De regels.’
De visstick smaakt hem niet meer. Heeft hem nooit echt gesmaakt, nu hij erover nadenkt.
De zoon schuift zijn bord aan de kant. ‘Mag ik van tafel?’ Hij staat plotseling op, de stoel wankelt. De vader is te moe om te reageren.
Toen zijn zoon zestien werd, gaf hij hem scheermesjes cadeau. De jongen dacht dat het een rite of passage was, een teken van volwassenheid, ook al gebruikte hij al een tijdje zo’n elektrisch ding van Philips. Dat bleek te subtiel. Een jaar later gaf hij een touw. Hij maakte er nog zo’n gebaar bij, alsof hij zichzelf ophing. Hij kon best een grappige vader zijn.
God zet een ontbijtbord neer voor een dichte deur. Soms klopt hij aan. Soms leunt hij tegen de muur, luistert naar een teken van leven. ‘Ik snap het wel,’ zegt hij tegen de deur. ‘Het zijn ook klootzakken, die mensen.’
Beneden geeft hij het beest in de hoek een blikje tonijn, en installeert zich dan achter de pc, een ouderwets onding op de grond dat je kan aanzetten met je grote teen. Hij klikt de tweeëndertig openstaande tabbladen weg en begint te zoeken. Hij stuit op een wonderlijke website en typt.
Mijn (∞M) kind (19M) sluit zich al dagenlang op zijn kamer op. Ik ben bang dat ik te streng voor hem ben geweest. Misschien zijn mijn verwachtingen te hoog. Wat moet ik doen?
Na tien minuten geeft zijn computer een bliepje. Twee nieuwe reacties.
FuzzyFusili: Ik zou me ook dagenlang opsluiten in mijn kamer als je mijn vader was. Zo toxic!!1! Ga in therapie!
AnusDestroyer420: Geduld is een schone zaak. Gewoon veel liefde en tijd, dat werkt het beste, veel succes.
Hij vindt de eerste de beste psycholoog op Marktplaats. Ze vraagt vijfentwintig euro per sessie. Dat lijkt hem wat aan de karige kant, maar in wachtlijsten of moeilijke vragen heeft hij geen zin. Hij neemt de tram naar het adres dat ze in de e-mail noemt. Wanneer ze de voordeur opendoet, springen drie katten naar buiten en één naar binnen. Ze is een klein vrouwtje met de naam Edna, zonder achternaam. Hij volgt haar naar een zolderkamer waar de ramen enkel glas hebben. Ze gebaart hem op de grond te gaan zitten. Zijn knieën knakken luid. Edna steekt wierookstokjes aan. Hij kucht aanstellerig, zoals mensen doen als ze voorbij een roker moeten bij de bushalte.
Ze vouwt een notitieboekje open op schoot. ‘Vertel me je eerste herinnering.’
‘Nou ja,’ zegt hij, ‘in het begin was er… niets.’
Edna schuift haar brilletje wat hoger op haar neus en krabbelt wat neer. Haar ademhaling klinkt als een fluitje. ‘Dat klinkt eenzaam.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Maar ik ben hier niet voor mij.’
‘Juist juist, je zei in de e-mail iets over je zoon. Hoe zou je jullie band omschrijven?’
‘Niet geweldig, niet vreselijk?’
‘Juist,’ ze schrijft weer iets op, ‘en wat voor cijfer zou je het geven? Op een schaal van een tot tien.’
‘Een kleine zes,’ zegt hij. Hij volgt de stofdeeltjes die door de lucht dwarrelen.
‘En zie je je zoon écht?’
‘Wat bedoel je?’
‘Waar wordt hij blij van? Houdt hij van de geur van regen, pas gemaaid gras, whiteboardstiften? Wanneer het regent, doet hij of twee druppels op het raam tegen elkaar racen, of kijkt hij uit het raam en doet hij alsof hij in een videoclip zit? Verveelt hij zich wanneer mensen een bordspel aan hem uitleggen, maar probeert hij toch geïnteresseerd te lijken? Meet hij zijn moedervlekken op, doet hij siroopjes in zijn koffie? Denkt hij er soms op een willekeurig moment op de dag aan dat ergens in dit land een kind opgesloten moet zitten in een kelder, en dat er niets is dat hij daaraan kan doen? Denkt hij te veel na over de manier waarop hij met zijn armen zwaait tijdens het lopen?’
‘Mens, je bent knettergek.’ Het blijft een tijdje stil, en dan haalt hij diep adem, en zegt: ‘We moeten allemaal weleens iets doen wat we niet willen. Dat is het probleem met die hele generatie, ze zijn te lui om ook maar een poot uit te steken. Het is allemaal maar zelfontwikkeling en reizen, het liefst allebei tegelijk, en maakt het wat uit? Hij heeft het al eens eerder gedaan, het is één weekend van zijn leven. Je denkt natuurlijk dat ik een slechte vader ben, ik zie je schrijven in dat boekje van je, maar weet je, het is niet alsof ik er een handleiding bij kreeg. Niet dat ik ooit handleidingen lees. Beter gewoon die kast in elkaar zetten en pas als je een paar schroefjes overhoudt dat boekje uit de prullenbak vissen. Uiteindelijk doet elke ouder maar gewoon wat. En tegenwoordig is je teen stoten al een trauma. Tegenwoordig moet je doen aan gentle parenting, je moet zoveel praten over emoties en gevoelens, je moet je proberen te verplaatsen in je kind.’ Hij vouwt zijn handen over zijn hoofd. ‘Ik heb wel wat beters te doen.’
Edna lijkt erg in haar nopjes, de manier waarop ze haar handen samenwrijft alsof ze net vuur heeft ontdekt, misschien doet ze haar naam eer aan en zal ze uitbarsten als de vulkaan.
Hij staat op, wil de trap af stormen naar beneden, maar de trap is er te steil voor, dus hij daalt langzaam af, tree voor tree.
Ze zit in zijn kielzog. ‘Waar ga je heen? We zijn net begonnen.’
‘Naar huis,’ zegt hij vlak.
‘Heeft iemand je weleens verteld dat je op Vangelis lijkt?’
‘Wie?’
‘Je weet wel.’ Ze staan op de overloop. ‘De Griekse componist. Een beetje…’ Ze gebaart met haar handen; een uitdijend heelal. ‘Blade Runner?’
‘Noem je me nu dik?’
Ze zegt niets, ze glimlacht alleen maar.
‘Hoe dan ook, ik heb nog nooit Blade Runner gezien.’ Hij loopt de tweede trap af, hij voelt haar adem in zijn nek. loopt het grindpad af. Hij werpt een blik over zijn schouder.
Ze staat wat verloren in de deuropening. ‘Wat bedoel je, je hebt nog nooit Blade Runner gezien?’
Hij staart naar zijn silhouet dat spiegelt in de glazen deuren van de supermarkt. Het liefst wil hij Vangelis opzoeken op zijn telefoon die hij niet meer heeft. Zijn vingers zijn te groot, zijn motoriek te lomp voor iets precies als een touchscreen.
De supermarkt hangt vol met lampjes, het is december. Hij heeft medelijden met mensen met astigmatisme.
Ondanks dat het een uur of vijf is, normaal gesproken spitsuur, is de supermarkt zo goed als uitgestorven. Hij leunt op zijn winkelwagentje. Misschien begint hij oud te worden, ondanks zijn onsterfelijkheid. Misschien is ouderdom vooral een mentale staat en is ook hij er vatbaar voor. Hij loopt voorbij de diepvriespizza’s, schopt tegen het achterwiel van zijn wagentje dat een vrije wil heeft gekregen. In het midden van het gangpad staan twee mensen uitgebreid te kletsen, hij wringt zich erlangs, met zijn ellebogen meer uitgestoken dan nodig.
Iemand heeft zijn winkelmandje op de grond laten liggen. In het vleesschap ligt een kuipje yoghurt tussen de gehaktballen en de hamburgers.
Hij kijkt er lang naar en vraagt zich niet af of het nog wel zin heeft de mensheid te redden, maar of hij het nog wel wil, en gooit een pak tofu in zijn wagentje.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.