papieren helden

FB

Het wordt een beetje warm

Een mooie jaren 60-asbak

Ik heb hier de asbak staan waar mijn vader en moeder hun sigaren en sigaretten in uitdrukten. Een mooie jaren 60-asbak. Ik leg er uitgebrande lucifers in, wierookstaafjes en stukjes losgepulkt kaarsvet. Ik ben dol op die asbak. Hij was er altijd. Er werd genoeglijk in afgetikt, neergelegd en uitgedrukt. Als mijn vader rookte, voelde hij zich een man – denk ik, want hij zei: ‘t is geen man die niet roken kan. Als mijn moeder rookte was er rust op haar gezicht. En een boek in haar handen of een buurvrouw met wie ze kon praten.
Mijn vader, die nu zelf as is, vond de asbak niet stinken. Mijn moeder, die op tijd gestopt is, vond de asbak ook niet stinken. En ik vond de geur van de asbak geweldig. Mijn eerste vriendje rookte zware shag. Ik kon geen genoeg genoeg krijgen van de aangekoekte nicotinesmaak in zijn mond.
Toen ik veertien was, gaf mijn vader me een formulier waarop stond: Als ik, Sylvia Hubers, tot mijn zestiende jaar niet heb gerookt, ontvang ik van mijn vader 100 gulden. Als ik tot mijn achttiende jaar niet heb gerookt, ontvang ik 200 gulden. Mijn broer en zus kregen dat formulier ook. We moesten het ondertekenen, als we dat wilden.
Op mijn zestiende kreeg ik honderd gulden. Op mijn achttiende kreeg ik tweehonderd gulden. Ik had wel gerookt (natuurlijk) maar dat telde niet mee (vond ik) want ik vond het niet lekker. Toch brandden de guldens in mijn zak. Liegen, tegen mijn goede vader. De guldens bleven branden. Tot ik er een gettoblaster van kocht, om een enorm leuke verslaving mee te beginnen, veel leuker dan het produceren van rook en as.



Oeps

Oeps. We hebben de wereld – eh – veranderd. Het wordt een beetje warm. Het wordt een beetje droog. Het wordt een beetje nat. Een beetje vuil. Een beetje vol. Het wordt een beetje veel. Te veel om nog te kunnen zeggen dat wij er – eh – nog macht over hebben. Kunnen wij er wat aan doen?! Wisten wij veel dat de wereld – zucht – zichzelf zo zou veranderen door ons toedoen? Hoe konden wij weten dat de wereld zo’n wraak in zich had op ons – ehm – onschuldige omgaan met de materie die we om ons heen aantroffen toen we – pfff – wakker werden en wisten dat we verder moesten. Hoger moesten. Beter moesten. Anders moesten. Moesten snakken naar meer. Kijk toch eens hoe mooi we dat hebben gedaan! Hoe mooi. Kijk! Naar alles! Hoe alles stroomt, draait, rolt, golft, vliegt, rijdt, vaart! Hoe alles verdiepingen hoog overeind blijft staan. Dat is toch – dat is toch – eh – geweldig! De wereld zou weleens een woordje van dank mogen zeggen, dat we haar zo mooi hebben opgetut, vlak voor ze – eh…



Bij zo’n kaars

In een kerk staan bidden bij zo’n kaars en een beeld – je doet het. Het maakt de kaars niet uit. Het beeld blijft staan zoals het staat en de kerk goddank ook. Je kunt bidden tot je een ons weegt, zegt mijn moeder, die nog rozenkransen heeft uit haar volle Roomsche jeugd. Een fatsoenlijk gebedenboek weegt al gauw een halve kilo. Mijn gebeden wegen niets. Prevelingen. Een goed Mariabeeld heeft twee oren. Ik stouw daarin alles wat een goede Maria ter harte zou mogen nemen. Ze heeft ook een goede neus. Behalve de poepluier van haar pasgeborene weet ze de geur van zin en onzin heel goed te onderscheiden. In haar hart zit alles. Haar enige boodschap is dat de wereld maar één hart heeft en dat de hele wereld het van dat ene hart moet hebben.



Kijk

Kijk maar door me heen. Jij met je ogen. Zie me. Zie alles wat ik ben. Zie wat ik niet kan zeggen. Omdat ik lui ben, omdat de woorden lui zijn, omdat de hele wereld zelfs uit de best gekozen woorden niet de hele waarheid destilleert. Luister maar niet. Kijk met die ogen van jou naar mijn waarheid die om een hoekje staat te rillen. Van naaktheid. Kijk maar. Bij jou mogen al mijn woorden uit.



Ho! Stop!

Nu ben ik gelukkig. Ho! stop! Fotografeer dit moment! Laat het stollen, bevriezen, kristalliseren. Laat mij ter plekke veranderen in de zoutpilaar!

Ik pak de spiegel en zie dat het geluk alweer van mijn gezicht verdwenen is – zie je, je kunt er niet snel genoeg bij zijn. Maar niet heus. Ik snap ook wel dat je geluk niet kunt grijpen en conserveren. Dat het in zijn aard fluïde is. Dat je het steeds opnieuw moet winnen – en verliezen. En dat dat ook het leuke eraan is. Dat is geluk, dat het altijd om een hoekje staat te koekeloeren en te luistervinken en te snuffelen of er een kans is dat jij het niet opmerkt als het langzaam in je kruipt – of je bespringt als een bezetene.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,