papieren helden

FB

Notities op een terras gevonden

Na negen jaar radiostilte werd ik gebeld door Zino. Nu zit ik op hem te wachten. We gaan koffiedrinken, dat is alles. Ze hebben hier nog dezelfde tafels als vroeger, marmeren bladen met een wiebelig onderstel. Ik heb een servet onder de tafelpoot geplaatst, anders kan ik niet schrijven.

Zodra ik opkijk komt een smetteloze ober aan mijn tafel staan. ‘Ik wacht op een vriend,’ zeg ik. Die komt minimaal een half uur te laat. Ik was van plan om zelf ook te laat te komen, dat is niet gelukt.

Ik roep de ober terug.

Onderweg hierheen ben ik met de scooter langs het uitkijkpunt gereden. De heuvel ziet uit op het amfitheater, het veld met pijnbomen, verderop de rivier. Het eiland in de rivier. Dit terras. Het uitkijkpunt was vroeger een geheime plek, maar dat is het allang niet meer. Het was een slecht idee om er weer langs te rijden. (En waaróm was dat een slecht idee? zou mijn dokter vragen). Omdat het toch nooit zo mooi is als je je herinnert. En omdat ik, tegen mijn voornemens in, doorreed naar de tabakszaak.

Als Saar vanochtend thuis was geweest, had ik hier nu niet gezeten. Ik zat aan het raam met m’n papieren, staarde naar de overkant van de steeg, waar de buurvrouw de luiken tegen de hitte had dichtgetrokken. Ze had nog steeds die dode palm op het platje tussen de daken niet weggehaald.

De gedachten ordenen en opschrijven, zegt de dokter. Ik moet ook de denkfouten uit de notities halen. Het is een dagtaak inmiddels. Saar ergert zich eraan. ‘Ga gewoon werk zoeken,’ zegt ze. ‘Jij verruilt altijd de ene baas voor de andere.’ (De dokter zou zeggen: probeer woorden als ‘altijd’ te vermijden). Het klopt wel: ik neem de therapie zo serieus dat ik geen tijd over heb om me voor te bereiden op mijn terugkeer naar de samenleving.

Ik had mijn gedachten van de ochtend opgeschreven. Toen ging de telefoon en het was Zino.

Niet vergeten om straks, als het eropaan komt, nee te zeggen tegen welk voorstel dan ook.

Verderop zitten twee mannen van ongeveer mijn leeftijd, de een in maatpak, de ander in trainingspak. Het kunnen broers zijn, of collega’s, vrienden zelfs. In ieder geval bevinden ze zich, aan hun uitdossing te zien, elk in een ander segment van de wereld.

Zino en ik werden vrienden in het laatste schooljaar. De openbare jongensschool lag op de grens van de goede en de slechte buurt. Ik was dromerig en langzaam en werd makkelijk in de maling genomen. Hij had een moeilijke naam, lang en zangerig, die heel anders klonk dan je hem schreef. Op een dag kortte ik zijn naam af. Heel vanzelfsprekend. Hij nam het direct over, begon zich voor te stellen als Zino. Alsof hij altijd al zo had geheten. Sindsdien trokken we naar elkaar toe.

Na de examens bleek dat we allebei in de stad zouden blijven wonen, en niet, zoals de meeste klasgenoten, naar het noorden zouden gaan. Voor ons geen universiteitssteden, wij zouden gaan werken. Zino wist dat hij rijk wilde worden. Ik dacht helemaal niet over dat soort dingen na en dus wilde ik hetzelfde. Het kantoor was een uitkomst. Nee, zo was het niet. Hij heeft misbruik gemaakt van mijn naïviteit. (Echo! roept de dokter als hij vermoedt dat iets direct uit Saars koker komt.)

Saar en Zino haten elkaar. De eerste seconde zag ik een koude vonk tussen die twee overspringen. Toen alles fout liep bande Saar hem uit ons leven: ‘Die oplichter wil ik nooit meer zien.’ Haar tirade loopt als een inktvlek in mijn eigen oordeel uit. Ik zou niet meer weten wat ik zelf van Zino vind, of wat hij voor mij betekent. (Probeer het eens.)

Laat ik nog wat bestellen. Een cappuccino. Zonder sigaret.

Ons kantoor, daar zijn we echt vergroeid geraakt. Het was niet het soort bedrijf waar je als kind van droomt, maar het was een mooi bureau, ons administratiebureau voor automobielenregistratie. In het lelijkste gebouw van de straat, met in neon de letters abar op de gevel. Op een steenworp afstand van het viaduct dat over de straat loopt. De lus van de ringweg eindigt praktisch voor de deur. Het kantoor werd ons in de zomer na het eindexamen in de schoot geworpen.

Ik weet nog precies hoe het begon. Zino mocht de Fiat van zijn tante lenen in ruil voor een klusje: de auto moest geregistreerd. Wij naar het gemeentehuis, in de rij, en wachten om een nummer te kunnen trekken. Vervolgens wachten tot dat nummer op de monitor verscheen. Papieren ophalen en invullen. Terug om de formulieren in te leveren. Wachten. Eropuit voor bijlages. Dan weer wachten.

Voor ons in de rij stond een man in een oversized pak te zweten met een autotelefoon in de hand. Dat ding doet het niet, riep hij. De man stapte half uit de rij, keek achterom naar buiten (naar zijn auto, bleek later) en begon grommende geluiden te maken.

‘Moeten wij uw plaats even bezet houden?’ vroeg Zino.

‘Normaal doet mijn moeder dit voor me, maar die gaat achteruit,’ antwoordde de man. ‘Ze kan niet meer in een rij staan, ze moet bewegen.’

‘Is ze…’

‘Dement, ja. En nu ben ik een assistent kwijt én heb ik een dagtaak aan haar verzorging. Je kunt haar niet meer alleen laten. Ze zit in de auto.’

‘Wat vervelend, van uw moeder,’ zei Zino. ‘Wij kunnen de registratie wel van u overnemen, tegen een kleine vergoeding.’

Dus dat deden we die middag, en de dag erop ook, en de dag daarop ook. De ene na de andere auto moesten we voor mensen registreren. Zo makkelijk hadden we nog nooit geld verdiend. Het gemeentehuis had een binnentuin met olijfbomen, fonteinen en pioenrozen, en wij mochten er zitten, want we hadden er wat te zoeken. Als we maar regelmatig naar het elektronische bord naast de balie liepen. Toen mocht je nog overal roken dus dat deden we de hele dag. Wachten en roken.

Ik bleek een fotografisch geheugen voor formulieren te hebben. Blokjes, vinkjes, kleuren, jaartallen. Dit is een goudmijntje, zei Zino. We reden naar zee om plannen te maken en binnen een week had hij een kantoor geregeld. En werden we professionele wachters.

Registreer uw auto - 2 minuten van de snelweg! - U werkt terwijl wij wachten

Zino drukte die slogan door: U werkt terwijl wij wachten. Dit was vóór het onthaasten, niemand wilde afgeremd worden, niemand wilde wachten. Wij wel.

Ik hield het kantoor draaiende: met formulieren op en neer rijden naar de stadsdeelkantoren (en daar wachten), telefoongesprekjes voeren met ambtenaren (in de wacht), ongeduldige klanten te woord staan (en voor hen wachten). Wachten of relaxen, wat maakt het uit? Dat was mijn mantra. Tien jaar lang.

Ik ga mineraalwater bestellen. Van te veel koffie word ik nerveus, en bovendien wil ik er dan bij roken. Zeker in deze omgeving. De mannen verderop zitten al aan de wijn, ze eten erbij. Het zijn vast broers.

Oud-klasgenoten verbaasden zich over ons succes. Een leraar die onze diensten eigenlijk niet kon betalen en van Zino korting kreeg, kon het niet laten onze naam te bekritiseren.

‘Is abar niet dubbelop? Administratie en registratie.’

‘Ik kan u verzekeren dat er goed over is nagedacht.’

‘Strikt genomen is het dubbelop.’

‘Strikt genomen is het dat niet.’ Ik beet me erin vast. Als het zo simpel was, registratie en basta, dan kon iedereen het. Er gaat veel administratie vooraf aan de registratie. Zino vond het mooi dat ik de eer van de zaak verdedigde.

Ik legde er eer in, ja, om papierwerk kloppend te maken en alles optimaal te combineren. Brandstof, datum, gewichtsklasse, parkeervergunning, sector, stadsdeel, verzekering, vrijstelling en uitzondering. Ook een nederige taak kun je voorbeeldig uitvoeren en dan is die niet zo nederig meer.

Het was een goed concept en dat vind ik nog steeds.

De mannen hebben koffie en ja hoor, ze gaan roken. Het is niet het maatpak dat het trainingspak een sigaret aanbiedt maar andersom. Maatpak mag niet meer roken van zijn vrouw. Net als ik. Het pakje zit nog in mijn jaszak, voel ik, maar ik haal het niet tevoorschijn.

Toen ik Saar leerde kennen werkte ik al jaren bij abar. Het duurde niet lang voor ze me aansprak op ‘dat kutbaantje’.

‘Is dat nou waar je gelukkig van wordt? Papieren heen en weer schuiven? Wachten en roken op een grauwe binnenplaats te midden van stapels natgeregend papier?’

‘Ja,’ zei ik, ‘daar word ik best gelukkig van.’

Geloofde ze niet. En toen ik volhield, zei ze: ‘Dan moeten we iets vergelijkbaars voor je vinden. Ergens anders. Niet meer bij die modderkruiper.’

Ze ging op zoek naar de essentie van wat ik bij abar te zoeken had. ‘Het wachten, misschien heeft het toch iets met dat wachten te maken.’

Met Zino, wilde ik zeggen, het heeft met Zino te maken.

Ik zit nog maar een metertje in de schaduw. De ober klapt de parasol uit. Heel attent. Misschien houden ze altijd het verschuiven van de schaduw in de gaten. Of ze hebben me zien zweten.

Saar uitte beschuldigingen tegen Zino die ik niet kon verifiëren. Hij had naar verluidt met een sjaaltje haar decolleté gekuist. Als een grapje, vertelde hij me. Per ongeluk haar borst aangeraakt, sorry gezegd, op een manier die zij niet geloofwaardig vond. Ik kan er niets over zeggen want ik was er niet bij. Ik hoor Saar en de dokter al bezwaren roepen, in koor.

Het engste wat ik ooit heb moeten doen, was Zino ter verantwoording roepen voor dat zogenaamde lastigvallen van Saar. Hij nam het serieus, en maakte er een reconstructie van. Ik moest hem spelen, en hij Saar. ‘Leef je uit,’ zei hij, waarna hij een griezelige imitatie opvoerde – de frons, de snob-stem, het gefriemel aan de oorlel. En hij gebruikte haar woorden: tengels thuis, moerasdier. Het was een act waar ik hardop om moest lachen. Dat klinkt opeens erger dan het was.

Ik heb een sigaret nodig. De mannen verderop beginnen luider te praten. Door de wijn bij de lunch, ongetwijfeld. Ik zou zelf ook iets willen eten. Maar dan kan ik straks niet met goed fatsoen opstaan en weglopen. Nee, niet verstandig.

Na mijn vertrek bij het kantoor had ik Saar toegezegd hem nooit meer op te zoeken. Maar zoals dat gaat (Nee, ik weet niet hoe dat gaat, leg eens uit), hier zit ik. Zino en ik hebben samen geknikkerd, als het ware. Toen zojuist de telefoon ging was ik niet verbaasd.

Negen jaar geleden, tien jaar na de oprichting, ging het mis. Zino had altijd gezegd: We doen van alles, maar de automobielenpapieren vormen onze raison d’être. En nu ging alles online. In het noorden was het al zover, hier was het een kwestie van tijd. Alle registratie in een kwartiertje gefikst. Formulieren downloaden, foto’s en documenten uploaden, klaar.

Hij kwam binnen met een strak gezicht. Troonde mij met een ruk van zijn hoofd mee naar de binnenplaats. Gaf me een sigaret zonder me aan te kijken.

Ik probeerde het nog. Van de zeshonderd volksvertegenwoordigers kenden we er een paar, en ik stelde voor om met een van hen koffie te gaan drinken. Ik brak een lans voor het papier: als de servers haperen, dan blijft er niks over om te bewijzen dat je auto je auto is, je geld je geld. En jij… jij. We vragen parlementaire steun voor het recht op papier, probeerde ik te betogen. Maar Zino zag het niet zitten.

Strikt genomen heeft hij nooit tegen me gelogen. Hij had inderdaad een advocaat geconsulteerd, een ambtenaar aan de lijn gehad, annuleringen ontvangen. Digitalisering, aansprakelijkheid, een dreigend faillissement – hij had ook een lijst groente en fruit kunnen opsommen. Ik liet me afschepen.

Thuis wachtte me een spervuur: ‘Hoe kun je deelnemen aan een BV en dan ineens toch niet? Hoe kun je geen salarisstrook hebben? Hoe kun je zonder regeling weglopen? Je hebt je laten besodemieteren.’

Tegen de dokter houd ik het feitelijk: het kantoor is al die tijd doorgegaan zonder mij.

Toen abar stopte ging ik eerst online schaken. Vaak bekroop me het gevoel tegen Zino te spelen. Ben jij het? Geef toe, Zino, typte ik in het chatveld, jij bent het. Het zal niet meer dan drie of vier keer zijn geweest dat mijn vermoedens zo sterk waren dat ik aandrong; en toen werd ik ineens verbannen van dat platform. Saar zei al meteen: Het is projectie. En: Misschien moet je met iemand gaan praten.

Toen ging ik wandelen. Soms hier, door het centrum; meestal over het viaduct, dan zag ik de neonletters van abar staan. Die zullen op een dag wel een keer uitvallen, dacht ik. Gebeurde niet. Later meende ik hem er te zien: de deur van abar uit en bij het koffiehuis ernaast naar binnen. ‘Ik zag hem op de rug, maar ik herkende zijn loopje uit duizenden,’ riep ik thuis. Saar geloofde me dit keer meteen.

Ze greep in. Niet meer schaken, niet meer wandelen langs het kantoor. Ik kreeg een nieuwe dagtaak: naar de zielendokter.

Negen jaar na het laatste contact, ik was er net aan gewend, belt hij mij weer op. Wat had ik moeten zeggen? Nee, ik wil geen koffie met je drinken? Dat kon ik natuurlijk niet. Waarom kon je dat niet? vraagt de dokter. Omdat je een slappeling bent, zegt Saar. Omdat ik benieuwd ben, denk ik. Omdat het goed is, man, om elkaar weer te zien, zegt Zino. Dus ben ik hierheen gegaan. Kopje koffie kan geen kwaad. En één sigaret.

Vlak voor de oprichting zijn we naar zee geweest. Nu bijna twintig jaar geleden. Met die Fiat van zijn tante, denk ik nu: alles gebeurde op één dag die het verdere verloop bepaald heeft. Zino had wijn en kaas meegenomen. Hoe komt-ie aan die dure spullen? vroeg ik me nog af, voordat ik werd ingepakt. Ik hees mezelf op de kademuur; Zino schoot omhoog als een losgelaten springveer en belandde naast me. We zaten met zijn tweeën wijn te drinken en kaas te eten. En te roken, natuurlijk.

Zino en ik gingen altijd naar zee, heb ik mezelf lang voorgehouden. Nu denk ik dat we er alleen die ene keer zijn geweest.

Toch denk ik er vaak aan. Als Saar tenminste niet met haar oordeel voor het beeld schuift. Ik had hem zijn nieuwe naam gegeven. Mensen spraken onze namen in één adem uit.

Mijn handen beginnen te zweten. Ik ken hem goed. Ik voel hem aan. Ik denk dat hij nu ieder moment

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,