1
‘En lucht het op, die nachtelijke bezigheid?’
Pieter kucht bij wijze van afleiding; hij fronst.
‘Op dat moment wel, efkes, en daarna ga ik slapen, voel ik het weer ‘knagen’. Die drang om alles op zijn plaats te zetten, proper te schrobben, te controleren – of er misschien niets te veel naar links of naar rechts staat gedraaid in de koelkast…’
Ze neemt notities. ‘Hoe vaak?’
‘Euh, elke dag.’
‘En waarom daar? Onder het gasvuur?’
Hij wist waarom daar, maar het leek hem onnozel er filosofische theorieën en symbolen aan op te hangen, ook al was de plek zorgvuldig gekozen, en was het enkel de specificiteit van de plek (in combinatie met een zeker, symbolisch gewicht) dat hem de indruk gaf een bron van onuitputtelijk gevaar onder controle te houden.
‘Wel, euhm…’ Hij aarzelde. Elk verlangen wordt onuitstaanbaar banaal wanneer het wordt uitgesproken. In zijn logica pasten de puzzelstukken in elkaar, maar tussen hun beiden zouden zijn theorieën - ‘’s Nachts, wanneer ik niet kan slapen, denk ik aan mijn gele slang. De slang die de gasleiding met de pitjes verbindt, en wil ik die zo proper mogelijk krijgen, en zie ik die goudgele glans in het duister… Als ik de slang niet kuis, denk ik dat het huis zal ontploffen. Alsof er niks anders is wat alles samen houdt… Ze moet ook geel blijven. Overdag, wanneer ik kook, feliciteer ik mezelf dat de gasvuren werken; dat de slang dankzij mij proper is. Het is de verbinding, de verbinding, en het vuur – het is een fragiele aansluiting die ik moet onderhouden, ik –’
‘Goed,’ onderbrak ze. ‘Volgende week opnieuw? 19u30?’
Hij hoorde een regelmatig, tikkend geluid en het zoemen van een koelkast, maar nergens zag hij een klok of koelkast. Hij keek dokter Kloek recht in de ogen. Ze deed hem soms aan zijn vrouw denken; gelijkaardige jukbeenderen en lippen, groot en fors.
2
Pieter zit alleen thuis. Van zijn werkgever heeft hij de toestemming gekregen drie dagen per week te telewerken aangezien hij vooral met boekhoudkundige taken is belast. Los daarvan, zijn ze min of meer op de hoogte van zijn ‘problemen’, ook al wil hij het zelf niet zo noemen, en moet hij telkens schuchter knipperen bij de gedachte eraan, alsof iemand hem een mep wil verkopen, of er aardappelmesjes door zijn hoofd flitsen.
Pieter heeft weinig omhanden: Victoria is niet thuis, ze verdient de kost als dokwerker, en het mailverkeer lijkt stilgevallen. Hij werkt dus wel degelijk, maar niet echt. Hij denkt vooral aan het beeld van een man die druk in de weer is achter zijn bureau in een poging de illusie van werk in stand te houden. Soms, tijdens deze doodse momenten, probeert hij simpelweg voor zich uit te staren en ieder object in zijn bureau te inventariseren. Eerst telt hij de grote meubelstukken, om dan over te schakelen op de planten, de lampen, de schilderijen en zijn collectie gotische kruisbeeldjes. Daarna probeert hij zo lang mogelijk, terwijl hij met zijn handen op zijn rug rondwandelt, letterlijk niets te doen, en vooral geen afleiding te zoeken op zijn gsm of laptop. Op die momenten probeert hij zichzelf ‘leeg’ maken, ook al lukt dat voor geen meter, en krijgt hij na een kwartier al last van wat ze op tv als ‘donkere gedachten’ omschrijven, gedachten die hij probeert te verjagen door nog donkerdere boeken te lezen, wat hem doorgaans in een staat van verfijnd genoegen stort. Het enige wat hem dan nog rest is luisteren naar Externe keuken: een obscure podcast over het reilen en zeilen van generationele doppers in de Borinage. Wanneer deze opties zijn uitgeput, schakelt hij over op koken. Misschien wel het enige wat hem in een perfecte balans tussen energievretende focus en meditatieve rust brengt. Italiaans, Kantonees, Hongaars of Frans, noem maar op. Wanneer ze dan thuiskomt zorgt hij er steeds voor dat er iets op tafel staat; iets waar hij zogezegd ‘heel de dag’ aan heeft gewerkt, of tenminste: dat denkt ze.
3
Victoria of ‘Vicky de Tank’, zoals ze weleens affectief wordt genoemd, neemt plaats aan de keukentafel. Ze is groot, ongeveer 1 meter 85, en heeft een gezellige, bijna boerse lichaamsbouw. Wie deze dame van 29 niet kent zou in haar misschien een zwemster of triatleet zien, of een politieagent, wat haar goed zou afgaan, maar waar Pieter niet zo voor te vinden is.
‘Super lekker,’ zegt ze, terwijl ze haar vorktanden in de gegrilde eendenborst plant die hij in een bui van solipsistische waanzin bij de dichtsbijzijnde Chinees had gekocht.
De designlamp die hij vorig jaar op een Italiaanse rommelmarkt op de kop heeft getikt, hangt als een diamanten dennenappel boven tafel. Tijdens het avondeten wordt er zelden gepraat. Iets waarvan hij zichzelf graag wijsmaakt dat het niet stoort. ‘Want,’ zo luidde het adagio van zijn grootmoeder, ‘wanneer het stil is, is het goed.’
Ze kijkt enkel naar haar bord. Hij houdt ervan Victoria te zien eten. Misschien het enige beeld waarbij hij een diepe, zuivere voldoening voelt, alsof enkel eten boven twijfel verheven staat.
‘Hoe is het met uw promotie?’
‘Fantastisch,’ – ze legt een lok achter haar oorschelp, straalt hem neer met die robotische, totaal blije blik – ‘vanaf volgende maand ben ik teamleider. Dirk is super tevreden. Ik krijg opslag.’
‘Fuck… Zalig.’
Ze heffen het glas op een toekomst vol financiële voorspoed. Pieter lijkt zowaar nog gelukkiger dan Victoria, alsof een bankbiljettenstuwdam het enige is dat de stortvloed van zijn angsten afhoudt. Er zijn wel meerdere dingen die een dam tegenover zijn angst opwerpen, springt hem te binnen, zoals koken en eten, maar toch blijft het eerder een beperkt lijstje.
Die avond drinken ze nog een volledige fles rood, en maken ze een frisse avondwandeling waarna ze uitgeput en vol vertrouwen in de toekomst terug thuiskomen.
4
Vanavond is het ‘van te zuipen’, zoals Victoria zo graag zegt. Na haar middagshift gaat ze met Nina en Margaux naar café Malheur om haar promotie te vieren. Pieter zit, zoals hem door zijn genadige werkgever is opgedragen, voor de derde dag op rij thuis. Alle objecten in de nabije omgeving zijn geteld (74 stuks) en van het ijsberen en zijn donkere literatuur heeft hij momenteel meer dan genoeg; ook zijn neuroses hebben grenzen en het openen van alle kastdeuren om ook daar de objecten te tellen, dat zou net iets te veel van het goede zijn.
Hij had kunnen meegaan of zelf met iemand gaan ‘zuipen’, maar een misplaatst gevoel van verwachting houdt hem tegen, alsof alleen thuis blijven een vrome, volmaakte daad is, enkel weggelegd voor genieën en heiligen.
Hij sluit zich met een pot kamillethee en etherische achtergrondmuziek op in zijn bureau om zich te verdiepen in zijn bescheiden verzameling esoterische literatuur; zijn voorkeur gaat uit naar een softcover inleiding over de christelijke renaissance Kabbalah. Wat hem zo aantrekt in deze teksten is hem niet volledig duidelijk. Wat hij wel weet, is dat het lezen ervan hem soms een kort opwindend gevoel van openbaring oplevert – alsof hij bij het omdraaien van iedere pagina dichter de contouren van een geheime onthulling benadert in het intiem gezelschap van goden, helden en wijsgeren. Een geraffineerde sensatie die naadloos aansluit op een tedere, eenzame melancholie, waarin hij soms een nóg geraffineerder genoegen vind, heel klein en kwetsbaar, dat hem de trots schenkt een verborgen geheim te dienen. Voor Pieter volstaat dit. Hij had er lang geleden al vrede mee genomen dat de ‘grote waarheden’ niet voor hem waren weggelegd, waardoor hij kon leven met een bijrolletje als vrome bedelaar op de verbrokkelde tempeltrappen van het Grote Geheim. Kortom: meer dan een nerdy zoeken naar niche stimuli is het waarschijnlijk niet, maar het was toch al dat.
21u45. Alle opties zijn uitgeput, inclusief de literatuur.
Hij heft zich als een kreupele vorst uit zijn ligstoel en schuifelt richting de keuken. Hij opent de kast onder het gasvuur. Onder de legplank van de pitjes kronkelt de slang. Ja, net wat hij dacht: ze voelt vettig en glibberig en plakt vol stof, en dat allemaal op nog geen 48 uur tijd; bij nadere inspectie spot hij zelfs een kleurloos vlekje ter hoogte van de slangklemmen. Dit detail maakt hem furieus.
Eergisteren had hij waarschijnlijk iets te enthousiast geschrobt, met deze blunder tot gevolg. Hij wandelt terug naar zijn bureau en ijsbeert onrustig heen en weer terwijl hij luidop zijn opties overloopt:
1) de slang een nieuwe kleur geven, wat onmogelijk is,
2) een nieuwe kopen, wat eveneens onmogelijk is,
3) of het gewoonweg zo laten, wat mogelijks nog onmogelijker is – de gedachte alleen al is om te kotsen.
Pieter is radeloos. Hij schenkt een kluts koud geworden kamillethee in en overloopt nogmaals zijn opties. Zijn keel droogt langzaam op, alsof er een krop krantenpapier insteekt, en hij begint als een klein kind met zijn hielen op het parket te stampen. Hoe is het fucking mogelijk, hoe de fuck kan – gisteren liep alles nog –
Hoe dieper zijn abstracte dwanggedachten hem meesleuren, hoe sterker een sluwe uitweg zich aanbiedt in de vorm van een verdacht jeuken in zijn onderbroek. Enkel een kort dopamineshot kan het slang-debacle voorlopig in de kiem smoren. Daarna zal er nog genoeg tijd zijn om na te denken.
Hij weet nu hoe laat het is en zet zich plechtig achter zijn bureau. In een onverschillige trance, waarbij hij tijdens de opgefokte reclameblokjes en laadschermen de ogen sluit, zoekt hij zijn favoriete sites af naar geschikt materiaal zoals een zieke onwillekeurig gekreukelde tijdschriften in een wachtkamer doorbladert. Hij sluit zijn gordijnen zodat zijn overbuur niets merkt (of net wel) en dimt het licht. Na een noodzakelijk halfuur durend onderzoek legt hij de spreekwoordelijke hand aan zichzelf. Na afloop slaat zijn interne motor weer in gang, maar nu nog cynischer en zonder hoop op verbetering. Waarom had hij het niet ‘opgespaard’ voor zijn vrouw, en is hij een rechtse zak omdat hij dat denkt? Maar waarom voelt hij zich dan beter als hij zich wél inhoudt? En waarom slaat die vage, opgezwollen goesting steeds over in een noodlottige gêne wanneer Victoria in de buurt is? Lafheid? Oververzadiging? Beiden?
Hij ruimt op alsof er niets is gebeurd en spendeert de rest van de avond als een tele-geleide zombie. Hij plooit de was, haalt de vaat leeg en stofzuigt. Rond middernacht komt Victoria thuis. Hij ligt met een boek op zijn schoot in de zetel.
‘Hey!’
‘Yo.’
‘Er is nog pasta in de koelkast.’
‘Oké.’
Zijn ogen glijden over de welvingen van haar borst en hij verlegt zijn focus naar haar strak ingepakte heupen; hij voelt zich bijna opgewonden. Ja daar valt zeker mee te werken, en hij kent er genoeg die jaloers zouden zijn, maar om een of andere duistere reden lukt het niet zijn reet van de sofa te lichten.
Aan tafel neemt hij recht tegenover Victoria plaats. Hij hoort haar uit over de recentelijkste ontwikkelingen binnenin de zeer specifieke groepsdynamiek van haar vriendinnen. Chaos alom, zo blijkt. Met gespeelde en pedante verbazing gaat hij dieper in op de morele benepenheid van de betrokkenen. Hij inpecteert nauwkeurig haar gebaren, scant de beweging van haar kauwende mond en de wijze waarop ze soms haar pezige vingers naar achter werpt in een pose van afkeurende nonchalance, en voelt zich mateloos schuldig over wat hij nog geen 2 uur geleden heeft aangericht.
Na het eten maakt ze zich klaar om te gaan slapen. Pieter rookt een sigaret uit het raam. Hij spitst zijn oren voor de ruisende avondwind. In de lucht hangen noten van plataan, zeezout en houtskool, een fluweelzachte bries vermengt zich met een scherpe, ijzige ondertoon: het eerste signaal van een langzaam uitdovende zomer. Een diep nostalgisch aroma; een beetje zoals zijn esoterische lectuur; de impressie een tipje van de sluier te hebben gelicht, meer niet.
Toch opmerkelijk, denkt hij bij zichzelf, hoe mensen die op het eerste zicht niks met elkaar gemeen hebben, toch beslissen samen te leven.
5
Hij ligt te woelen. Er knaagt iets. Even denkt hij dat er een druppel koud zweet over zijn slaap rolt, maar wanneer hij voelt, blijkt zijn huid kurkdroog. Een rillende onrust, zoals het vibreren van een verloren gsm, overmeestert hem; iedere schok vanuit zijn binnenste botst als een echo tegen de lege alles omringende onverschilligheid.
Hij waant zich een rupsenpop tegen de achtergrond van een diep zwarte, uitdijnende ruimte, volledig omwikkeld door de plakkerige draden van zijn hersenspinsels. Zijn hartslag versnelt. Hij ademt diep in en uit. Na een kort moment van totale en serene stilte , stapt hij gedachteloos uit bed.
Hij trippelt naar de keuken en sluit de dubbeldeur van de slaapkamer. De witte flash van zijn camera golft over de eikenhouten gewaden van de gotische heiligenbeeldjes op de buffetkast; hun ingevallen kaken en holle oogkassen lichten op in het witte, spookachtige schijnsel. Hij knielt plichtsbewust voor de opbergkast onder het gasvuur en ontwaart de gele slang in het halfduister. Zacht klinken verre straatstemmen door de woonkamer, en de schaduw van een voorbijrijdende wagen glijdt over de muren. De kleurloze schaafplek biedt zich aan. Pieter neemt zijn trouwe schuurspons en schrobt de slang. Er blijft geen spatje gele verf meer over; zijn vingers gloeien. In een bolletje zit hij geknield voor de open kast, zijn obsessie uitbroedend als een zwart ei.
Rond een uur of 5 trippelt hij naar de slaapkamer en vleit zich als een kat naast Victoria. Haar warme nachtadem ruikt naar gebakken brood. Hij voelt zich leeg, alsof er een zinkgat opent in zijn hoofd.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.