papieren helden

FB

Steriele ruimte

Het is er. Het verroert geen vin maar het is er, en het kijkt me aan met ogen die zich nergens voor te verontschuldigen hebben. De pupil van een hertenoog is langgerekt, een donkere horizon op een nachtelijke savanne. De wimpers zijn lang.

In de verlichting van een raamloze kantoorgang is het hert een contradictie. Het dier lijkt bevroren in tijd en ruimte als een museumstuk. Maar het leeft: nu zie ik dat zijn borst op en neer gaat, en na wat uren lijkt, knippert het voor het eerst met zijn ogen. Het dier kijkt naar iets dat zich achter me bevindt en ik draai me om. Er is niets achter me, enkel een rechte gang en een trap die naar de laboratoria leidt. Wanneer ik me weer omdraai, is het hert verdwenen. Ik hoor de hoeven luid neerslaan op het beton, en dan uitsterven. Ik ren erachteraan, veel te laat, en keer terug naar mijn kantoor, waar niemand wat heeft gehoord. Er hangt alleen nog een warme, dierlijke geur, maar misschien beeld ik me dat in of misschien is het mijn eigen geur. Ik ben tenslotte ook een dier.

Ik schrijf een e-mail naar mijn afdelingsmanager waarin ik de procedures opsom die volgens mij gevolgd moeten worden bij een contaminatie van de werkomgeving. Daarmee heb ik mijn plicht gedaan. Ik probeer me te focussen op mijn analyse-werk, maar het hert blijft tussen de getallen opdoemen als een computervirus in een Hollywoodfilm uit de jaren negentig. Pathogeen, denk ik. Een wild dier draagt gemiddeld elf verschillende soorten parasieten met zich mee en heeft meestal minstens één lopende infectieziekte. Het beest hoeft maar één keer te ademen boven de celculturen in het laboratorium, en maanden van werk is waardeloos. Tienduizenden euro’s. Baanbrekend onderzoek. Patiëntenstalen van onschatbare waarde. De donkere horizon in zijn ogen, was dat intelligentie, of het tegenovergestelde daarvan? De kans dat het hert gewoon rechtsomkeer heeft gemaakt na onze ontmoeting, de uitgang heeft gevonden, en weer in het bos is verdwenen, bestaat. Ik hoef er verder niet over te communiceren met mijn collega's, afdelingsmanager, of iemand anders, inclusief mezelf.

Na de middag ga ik aan de slag in het laboratorium, om nieuwe data te genereren die ik de dag daarna zal analyseren. Mijn protocollen zijn beroemd (of berucht) om hun nauwkeurigheid en volledigheid. Er doen zich zelden onregelmatigheden voor in mijn werk. Mijn stalen vertonen nooit contaminatie. Stipt om vijf uur verlaat ik de steriele laboratoria, doe ik mijn beschermende kledij uit en rijd ik naar huis, over de autosnelweg die het bos in twee snijdt. Het helpt om mezelf in situaties van uitzonderlijke stress, zoals vandaag, aan deze dagindeling te herinneren.

‘Toon me waar je dat beest hebt gezien,’ zegt de afdelingsmanager en hij veert overeind. Hij is in mijn stoel gaan zitten terwijl ik in het laboratorium was. Hij speelt met mijn blokje post-its, pulkt er af en toe één af, plakt het aan zijn duim en zwaait ermee heen en weer totdat het loskomt en naar beneden dwarrelt.

‘U hebt mijn mail gelezen?’ vraag ik. Het is een retorische vraag. Anders zou hij hier natuurlijk niet zijn.

‘We hadden een paar jaar geleden een gelijkaardig probleem met ratten. Komt omdat we zo dicht bij het bos zitten, natuurlijk, altijd ellende met die wildernis. Ze zaten in de buizen, kan je je dat inbeelden? Dat ze niet gestikt zijn van al de rotzooi die we daardoorheen sluizen?’

Ik zeg: ‘Hier was het.’ De aanwezigheid van het hert zindert nog steeds na. Ik denk aan de rechthoekige onmenselijke pupillen, de geur van vacht, het prille gewei.

‘Het was er maar eentje, hè?’ Hij wrijft met de tip van zijn schoen over de plek waar het hert stond, alsof hij een peuk uitduwt. Ik begrijp niet goed wat hij bedoelt.

‘Ja, het was er maar één,’ zeg ik.

‘Goed, dan gaan we daarover niet moeilijk doen,’ zegt hij en hij glimlacht breed, alsof hij me zojuist een blunder heeft vergeven. ‘Eén zwaluw maakt de lente niet, en één ratje is geen plaag.’

‘Het was geen rat, het was een hert,’ zeg ik.

‘Weet je hoe we dat toen hebben opgelost?’ Hij wacht niet op antwoord. ‘We hadden alles geprobeerd,’ zegt hij. ‘Gif in alle hoeken, vallen in elke kast, een gespecialiseerd bedrijf uit Duitsland dat de ratten op ecologische manier zou aanpakken, heel duur, maar het hielp allemaal niet. En weet je hoe het uiteindelijk is opgelost?’

Ik zwijg.

‘Door helemaal niks te doen,’ zegt hij. ‘Na een tijd moeten die beesten gewoon hebben doorgehad dat hier niets te rapen viel. En toen loosde een stagiair per ongeluk honderdvijftig liter methanol door de afvoerbuizen, dat hielp misschien ook wel. Dit is geen plek voor wilde beesten. De natuur heeft hier niks te zoeken, en dat weet de natuur zelf goed genoeg.’ Hij slaat me op mijn schouder en geeft me het geruïneerde blokje post-its terug.

Zodra ik de steriele ruimte betreed, valt er een soort rust over me heen. Alles is wit en veilig en bekend. Elke handeling die ik uitvoer, is gereglementeerd. Ik knik naar de andere medewerkers in het laboratorium. Het is niet verboden om te spreken, maar speeksel is een notoire contaminant. Mijn werk verloopt tegen een exact tempo. Ik weet precies hoeveel stalen ik op een uur tijd kan afwerken. De ophef van de voormiddag heeft mijn productiviteit in het laboratorium niet verminderd. Straks, om vijf uur, doe ik mijn beschermende kleding uit en ga ik naar huis. Misschien haal ik vanavond het analysewerk wel in dat ik deze voormiddag gemist heb. Dan is morgen weer alles alsof er niets gebeurd is. Ik kijk er ontzettend naar uit.

Ik moet in mijn werk verdiept zijn geweest, want ik heb de hoeven niet gehoord op de betonnen vloer. Het hert is er weer, levend en ademend en warm, net zoals de eerste keer, met het verschil dat het zich nu midden in de steriele ruimte bevindt. Miljoenen bacteriën verlaten zijn neus en mondholte bij elke ademhaling, zweven in de lucht en dalen langzaam neer als paratroepers. Eén sprong en er vallen tientallen testtubes en Petrischaaltjes op de grond.

Ik leg mijn werk met een uiterst kalme beweging neer. De enige optie is het hert naar de cargolift te brengen, achteraan het gebouw. Het heeft me in de gaten gekregen nu en likt langs zijn lippen met een lange tong. Zijn lichaam dampt in de gekoelde atmosfeer. Ik doe alsof ik iets in mijn gehandschoende hand heb, wrijf mijn vingers tegen elkaar zoals je zou doen om een kat te lokken. Ik maak smakkende geluiden met mijn lippen en neem zachtjes een paar stappen achteruit. Ik weet niet waar ik het vandaan haal. Ik ben slecht met meercellige dieren. Het hert volgt me.

Zachtjes open ik de veiligheidsdeur naar de kleedruimte die de overgang vormt tussen het steriele en het niet-steriele deel van het gebouw. Ik aarzel even, maar hou mijn beschermende kledij toch aan, ook al is het tegen de regels om daarmee de steriele ruimte te verlaten. Ik wil het hert in geen geval doen schrikken of zijn aandacht verliezen. Ik blijf met mijn vingers wrijven. Het hert blijft in de deuropening staan. Ik ga zachtjes door mijn knieën om mezelf minder dreigend te doen lijken. Hij volgt weer, niet aarzelend of bang voor een omgeving die voor hem totaal onbegrijpelijk moet zijn, maar op zijn dooie gemak alsof de hele aarde aan hem toebehoort, dus ook dit.

We zijn bij de trap, het grootste obstakel dat we op onze reis naar de cargolift zullen tegenkomen. Ik vervolg mijn beproefde strategie van smakkende geluidjes en wrijvende bewegingen, maar het hert blijft stokstijf staan. Het wil de treden van de trap niet af. In de natuur zijn geen trappen. Dit is voor hem een onmogelijke barrière.

Het hert heeft een gepijnigde blik in zijn ogen, en ik weet dat ik het dier nooit zover zal krijgen om me langs de trap te volgen, maar dan ontlast het zichzelf plots. Pikzwarte keutels ter grootte van koffiebonen stromen uit zijn achterste. Ze kletteren neer op de stalen trap en rollen naar beneden, tot er een paar bij mijn voeten tot stilstand komen. Ik ruik hun verse geur. Dan begint het hert plots de trap af te dalen.

We komen langs mijn kantoor. Ik werp een blik naar binnen. Er is niemand. Het hert volgt. Wanneer we bij de cargolift aankomen, stapt het dier zonder problemen mee op het platform. Hij kent de weg, denk ik. Langs hier is hij naar binnen gekomen en nu is hij dankbaar dat ik hem de weg naar buiten toon. Maar er is geen dankbaarheid te zien in zijn ogen, enkel berusting.

De lift heeft geen schuifdeuren. Je daalt gewoon rechtstreeks af in de buitenwereld. De ijskoude lucht stroomt naar binnen. Het hert en ik ademen wolkjes uit. Ik zie de autosnelweg in de verte, het doorkliefde bos voorbij de parking.

De ogen van het hert zijn dom maar levensecht. Het blijft op het platform naast me staan, alsof het gehecht aan me is geworden. Ik zeg: ‘Ga dan,’ maar het beest blijft staan. Ik wijs naar het bos. Ik wil zeggen: ‘Kijk, daar kom je vandaan, daar moet je heen,’ maar besef dat dat geen zin heeft.

Aarzelend en vrezend voor een trap kom ik dichter bij het dier. Ik geef het een zachte duw, alsof ik een kostbaar meubel wil verschuiven, maar het doet niks. Ik had verwacht dat het bij de eerste aanraking weg zou schieten als een konijn, maar het blijft koppig staan. Ik zet met volle gewicht tegen het achterste van het hert. Zijn lichaam is warm en gespierd en verzet zich tegen elke beweging. Ik roep en het hert draait zijn kop. Een soort oerkreet, het minst professionele geluid dat ik ooit gemaakt heb.

Ik hang over het dier gebogen, hijgend. Zijn kop is vlakbij mijn hoofd. Het zijn domme dierenogen waarin ik kijk, levend maar willoos. Ik roep opnieuw, harder. Ik duw en stamp het dier tegen zijn poten tot het een stap zet, en nog één. Het staat met alle vier zijn poten af het platform nu, maar maakt nog steeds geen aanstalten om naar het bos te rennen.

Ik haast me naar het bedieningspaneel van de lift en druk op de knop. Het platform komt in beweging en ik zie het lichaam van het hert wegzakken in de diepte. Mijn voorhoofd parelt van het zweet. Er kleven keutels aan mijn beschermende kledij. Ik ben onherroepelijk gecontamineerd.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,