Hoi Apu! Leuk dat je belt. We zijn onderweg.
Wacht, ik doe mijn mondkapje af anders hoor je niets. We zijn net buiten Budapest.
Ik zit achter, net als vroeger. Toen keek ik tegen jouw achterhoofd aan, nu naar het Corona-kapsel van Ildikó. Ik laat het je zien.
Al dertig jaar. Beste vrienden.
Ik vertel net aan Ildikó hoe ik jarenlang achter jou zat in de auto. Eerst in de Trabant, toen in de Skoda en de Lada.
We zaten dicht bij elkaar maar niet op elkaars lip. Dat was fijn. Met z’n tweeën tegen de wereld. In de Seat mocht ik eindelijk naast je zitten. Volgens mij was ik toen vijftien, of ouder? Het was heel raar. Ik kreeg opeens een totaal ander perspectief op de wereld en begon serieus te twijfelen over alles wat jij beweerde. Bijvoorbeeld dat ik geen pony moest laten knippen, want dan zou het haar voorgoed in mijn voorhoofd groeien. Dat soort onzin… Ik geloofde alles wat je zei.
Jeetje Papa, wat hebben we veel geruzied! Maar het is op een merkwaardige manier altijd goed gekomen tussen ons. We hebben elkaar uiteindelijk altijd alles vergeven. Vroeger had ik zoiets nooit kunnen zeggen. Nu wil ik eindeloos naar je onzin luisteren en kam graag mijn haar van mijn voorhoofd. Zullen we als ik thuis ben een omhelzing riskeren?
Met mondkapje.
We kijken wat we aandurven.
Ik zie onszelf van vroeger. Jij voorin en ik achter je. Ik zie je gitzwarte haren. Je lijkt wel een Japanner! Je draagt een gestreken beige poloshirt met korte mouwen. Ik hou van de geur van je aftershave. Old Spice. Het ruikt heel luxe. Het raam is open en je leunt op je elleboog naar buiten. Je linkerarm is altijd bruiner dan je rechter. Je steekt een sigaret op en kijkt mij door de achteruitkijkspiegel aan. Je houdt het stuur met één hand vast. Met je andere hand reik je naar achteren om mijn been te aaien. Soms fluiten we uit het raam naar de dames. Ik doe ook vrolijk mee totdat ik het doorkrijg dat dat niet helemaal ok is.
Apu, hoe vaak zijn we niet van Budapest naar het Balatonmeer gereden! Miljoenen keren! We hadden een houten huisje bij Balatonfüzfö, toch? Toen ik heel klein was.
We moesten via het spoor naar het meer lopen. We hadden ons eigen steegje tussen het hoge riet met wilde vogels.
Lepelaars?
Jij legde muntjes op het spoor en dan wachtten we totdat de trein voorbij reed en ze plat streek. Vooral de 1 forintmuntjes van aluminium deden het goed, dat weet ik nog.
Toen was moeder er ook nog.
Bij de andere huizen aan het Balaton niet meer.
Weet je nog de keer toen we via Oostenrijk probeerden te emigreren? Toen je die baan kreeg in Zwitserland. Al ons geld zat verstopt tussen de sokken in de koffers. Dat vertelde je mij later. Papa, als je die baan zou hebben genomen, dan zouden we nu in de Alpen wonen met alles erop en eraan! Ik denk niet dat dat leven bij ons zou passen.
Te veel fondue. Inderdaad.
Ik weet nog dat we op de heenweg ergens na Wenen bij een winkelcentrum stopten. Zoiets moois had ik toen nog nooit gezien. Er was van alles te koop en alles was kleurig. Je zei dat ik iets mocht uitzoeken. Ik kocht een muziekbandje van AC/DC en een wortelbroek van lichte spijkerstof! In de auto hebben we samen Highway to Hell gezongen. We spraken destijds geen van beiden Engels. Ik vond die reis zo leuk. Volgens mij was dit de reis dat ik ongesteld ben geworden en ik wist helemaal niet wat het was. Ik dacht dat ik dood zou gaan. Je hebt toen tampons gekocht die veel te groot waren. Ik heb er met veel moeite een in mijn lichaam gebracht en probeerde mij als een volwassen vrouw te gedragen maar binnen vijfhonderd meter viel ik flauw van de pijn. Je moest de tampon uit mij opereren in een openbaar toilet.
We zijn toen ook nog naar een ijsgrot gegaan in zomerkleding.
Op de terugweg richting de grens zijn we drie keer gestopt. Je ging langs de weg in het gras zitten met je hoofd tussen je benen. Ik snapte helemaal niet wat er aan de hand was en maakte mij niet druk. Ik was met mijn buttons van onbekende bandjes bezig die ik overal op mijn jasje speldde. Je besloot daar op het gras dat we niet gingen emigreren. Je stapte terug in de auto en we reden naar de douane om naar huis te gaan achter het IJzeren Gordijn. Later toen ik naar Nederland ging, zei je: Ga maar. Het is dichterbij dan Afrika.
Ik vertrok vol vertrouwen, ook voor jou. Ik vond het helemaal niet eng om te gaan. Ik wilde de wereld zien en wist dat ik altijd naar huis kon komen als het misging.
Nu zit ik in de auto om in jouw plaats te kijken en te reizen. Je zit waarschijnlijk voor de rest van je leven opgesloten in jullie appartement op de tweede verdieping. Het is niet te verteren dat je niet meer naar buiten kunt. Jij, die je hele leven onderweg was en aan het werk. Vijftig jaar lang elke ochtend stond je om half zeven in het ziekenhuis. Vaak ook in het weekend, met kerst en oud en nieuw. Ik weet dat je patiënten van de dood hebt gered. Mensen die grote ongelukken hadden gehad en die jij weer in elkaar hebt geboetseerd als een beeldhouwer. Je dichtte wonden, zaagde benen en leerde hen opnieuw lopen. Je kon altijd alles en iedereen repareren.
Het enige koesterende aan de lockdown was dat opeens de hele wereld meemaakte wat voor jou al vier jaar de werkelijkheid is: een leven tussen je bed, de badkamer en de eettafel.
‘Als hij in het ziekenhuis belandt dan komt hij er niet meer uit,' zegt mijn stiefmoeder die je verzorgt.
Ik weet niet of dat in jouw geval zo erg is. Al je vrienden zijn artsen, verpleegsters, schoonmakers, fysiotherapeuten, ambulancebroeders, conciërges, radiologen, keukenpersoneel en de Roma-vrouwen die het ontbijt langsbrengen.
Jouw natuurlijke habitat is een ziekenhuis. Je voelt je thuis in de desinfecteerlucht en tussen de witte jassen. Het is daar veilig en vertrouwd.
Kijk, ondertussen zijn we van de snelweg af en rijden we tussen de dorpjes aan de Noordelijke kant van de Balaton.
Niets is veranderd. Zachte heuvels, vreemde vulkanische bergen van rode aarde en wijngaarden. Er zijn geen buitenlandse toeristen. We stoppen bij een forelkwekerij. Het is midden in een weide met loslopende schapen.
In de verte zie ik bossen en het meer. De bassins zijn omcirkeld met vuurrode stenen uit het gebied en gevuld met thermaal water uit een dichtbijzijnde bron. De regenboogforellen zwemmen kwiek voorbij. Sommige komen helemaal naar het oppervlak om te zonnen. We vangen onze eigen vis.
Ik moet opeens aan oma denken, hoe we met kerst vis haalden in de stad. De overvolle aquariums stonden op metalen poten in de sneeuw. De vissen waren staalblauw en hapten naar lucht. Voordat de karper soep werd, belandde hij in de badkuip van oma. Daar trok hij onwetend zijn laatste baantjes. Het was elk jaar weer hetzelfde. Was het ook zo toen jij klein was?
Weet je het niet meer? Het was na de oorlog.
Oma stierf toen ik vijftien was. Op die dag viel ik uit de kersenboom en heb mijn elleboog gebroken, weet je nog?
Het was inderdaad goed getimed. Iedereen was met mij bezig in plaats van met de dood. Je bent nu al zes jaar ouder geworden dan oma en ik ben bijna twintig jaar ouder dan mijn moeder.
Papa, vond je het destijds eng om met een meisje van zeven alleen te blijven? Of was het juist leuk dat er iets over is gebleven van moeder? Een handvol DNA als herinnering.
Ik zie haar terug in Zsófi. Zie jij dat ook of verzin ik het? Dezelfde Slavische kaaklijn. Maar haar postuur is lang en tenger: Nederlands.
Weet je nog toen je wegwerpkleren voor haar had meegebracht uit het ziekenhuis om doktertje mee te spelen? Er is er ook een foto van. Opa met kleindochter. Zsófi zit bij jou op schoot van top tot teen bedekt in lichtgroene papieren kleding: overjas, muts en mondkapje. Ze houdt haar handjes omhoog zodat ze steriel blijven voordat ze haar beertje José begint te opereren.
Ik heb je een keer via een monitor zien opereren. Het duurde zes uur. Je stond bijna de hele tijd in één positie met je rug naar de camera. Het was ontzettend saai. Ik was zestien en moest kijken van de psycholoog. Ik vond je destijds maar stom, een barbaar die geen boeken las. Een druk mannetje met een vreselijk temperament. Een seksist. De psycholoog was een wijze Joodse Boeddha. Je hebt hem zelf voor mij uitgezocht. Hij was de beste in de stad, gespecialiseerd in dieren en pubers met eetstoornissen. Hij kende ook nog eens moeder van vroeger.
Siddharta was een kettingroker en een vegetariër. We lazen samen Hannah Arendt en oefenden de lotushouding. Hij vond dat ik eerst moest zien wat jij deed voordat ik je afschreef. Hij regelde dat ik die dag niet naar school hoefde en een hele operatie uit kon kijken. Ik heb nooit tegen je gezegd wat ik vond. Ik kon het helemaal niet verwoorden. Het werd mij op die dag duidelijk dat je goed was in wat je deed en dat het belangrijk was wat je deed. Dat voelde goed, weet ik nog. Ik zei niets omdat ik niet wilde toegeven dat ik geen gelijk had. Ik was trots op je en ben dat nu nog, ook al word je langzaam volledig afhankelijk van hulp en kan je nergens anders over praten dan de pijn. Je lichaam breekt je eigen afweersysteem af. De steroïden verteren je huid. Je hebt overal wonden en oedeem. Je verdraagt bijna geen aanraking.
De angst voor Covid-19 trotserend, hebben we elkaar na vijf maanden weer gezien en ik mocht je stiekem op je achterhoofd zoenen. Ik als enige. We keken elkaar aan en wisten dat je de terugval door de quarantaine nooit meer kunt inhalen. Je wereld zal steeds kleiner worden. Huawei 5G wordt je navelstreng naar het leven buiten je bed.
Apu, dit was niet de afspraak, dat weet je! Nadat moeder weg was, hebben we een deal gesloten. Je hebt mij beloofd dat je nooit weg zal gaan. Je kon altijd alles fiksen. Waarom verzin je nu niets?
We zijn aangekomen. Kijk, hier is het wijnhuis, het prieel, Ildikó, de wijngaard, de vallei met wilde bloemen, lavendel, salie, de rij pruimenbomen, walnoten van vorig jaar, regenwater in een vat, een libelle, de bergzijde bedekt met bomen, de bladeren golven als de zee. Twee goudgele wielewalen trekken dwars door de horizon. Zie je ze? Ildikó zegt dat ze al jaren hier wonen en altijd samen zijn. En hier zie je sporen van de everzwijnen. Ze hebben de rotte kersen van de grond opgevreten. Een lieveheersbeestje, van de goede soort. Deze prikt niet, alleen de gele. Vanuit hier overzie je de hele vallei. Er is niemand hier, alleen wij. Het wordt snel donker. We maken een vuurtje voor het avondeten. Apu, weet je nog toen je met een bijl een tandenstoker hakte uit een boomstam voor mijn Nederlandse gasten? We waren iets aan het barbecueën in de tuin aan het Balatonmeer. Ze wisten niet wat ze meemaakten!
De maan, Venus, de grote beer, de kleine beer. Is dat de ISS? In Nederland wordt het nooit zo donker. Het is alsof de sterrenhemel op ons valt. In augustus is dat echt zo. Op je verjaardag. We gaan zoals altijd dit jaar weer de vallende sterren tellen. Daar ga ik voor zorgen. Ik fiks het voor je, Apu.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.