“Ik kijk naar mijn weerspiegeling in je leesbril en ik wil zeggen dat ik van je hou. Ik strek mijn benen onder de keukentafel zodat mijn voeten in de buurt van de jouwe komen. Mijn tenen vinden je pantoffels. Ik wou dat we kinderen hadden. Of een hond. Dan hadden we iets om over te praten omdat er van alles geregeld zou moeten worden.”
~ Lena Kurzen, Schuilhuisje
I. Ik kijk naar mijn weerspiegeling in je leesbril en ik wil zeggen dat ik van je hou.
Er verstijft iets in de kamer, het moet
de kamer zelf zijn, het stil
het stil zwijgen in de kamer maakt de kamer
tot korset.
Wat verstijft moet
de kamer zélf zijn, nee
moet óns zijn, nee
Zijn wíj het?
Ben ík het dan? Of mijn weerspiegeling
in je leesbril, aan de andere kant van de kamer,
zie ik daar mezelf verstijven
in de gespiegelde kamer in je leesbril
in de andere kamer, als op theater
het decor, dat brandbaar is.
In het gespiegeld verstijven van die kamer
hangt dit vreemde wij te zwijgen. Houden we
elkaar in stand? Als ik weg ben,
valt ons kaartenhuisje nog steeds in elkaar
of blijf jij dan over in het ijle,
weerspiegeld in je eigen bril,
een schaduw zo groot als een gemorste plas
water? Weet je nog, die eerste pagina
waarop we elkaar voor het eerst zagen?
Valt er nog iets te zullen tussen ons
of blijf jij over in het ijle en houd ik
onze ongezegde liefde in stand?
II. Ik strek mijn benen onder de keukentafel zodat mijn voeten in de buurt van de jouwe komen.
Ik vlucht in een barst in de muren, het is een scheiding
in de maak in al het robuuste van dit huis. Ik wil schuilhuilen
in ons huilhuisje, me schuilhouden tot iets ons raakt
tenen, vingers, al het frêle van mijn verstijven
op mijn huilhuid, in de spiegels van je
glazen blik. Is er dan niks
dat jij ook wil saboteren, net als ik?
III. Mijn tenen vinden je pantoffels.
Hoe goed kennen we elkaar en ligt dat aan
niet kunnen durven willen of is het vrezen
of niet
door het theater van de keuken breken
de houten planken van de woonkamer
laten kraken en ons laten schuifelen
moderne dansers zonder muziek
ons geadem, het vruchteloos bewegen
van onze voeten. Hoe zou het klinken
als ik ik hou van je zeg? In mijn gedachten
breekt er dan een stukje oor van je af,
als uit de koffiekop die in jouw hand mag.
Ik strek, word steeds langer in een steeds grotere
kamer, ik strek mijn benen onder de keukentafel
zodat de mijne in de buurt van de jouwe
maar ik voel aan niets de vraag wanneer
strek jij, strek je naar me toe?
IV. Ik wou dat we kinderen hadden.
Er is vast een verklaring
voor elk gedrag, er moét
een verklaring zijn voor
elk gebrek aan gedrag
Kunnen we nog terug
naar waar het veilig was,
schuilen in het inerte
van een eerste bladzijde
zonder verder te lezen
In de eerste zinnen
waar alles nog kon?
Zie je ons nog zitten in de weerspiegeling
van je leesbril, waarin ik bijna zei
dat ik van je hield en jij
me bijna kon horen?
V. Of een hond.
Misschien moet ik iets omstoten, lawaai
waardoor je opkijkt, naar mij kijkt.
Zou ik naar het toilet gaan zodat je me hoort? Dan kan ik
langs de andere kamer, onze kamer, nee,
de kamer van je zoon, staan luisteren
naar hoe hij elke nacht weer terug
in je leesbril verschijnt, samen met mij kijkt naar hoe
ik naar onze weerspiegeling staar. Jouw voet
bij de mijne, iets komt dichter
(heb je door dat ik beweeg)
(heb ik door dat jij niet beweegt)
Gun ons iets nieuws, een onverlangen of een hond
of een kind, iets dat tussen ons leeft, iets dat opleeft,
het niets tussen ons verbleekt. Hoe vind je
dat ik mijn rol speel en als ik stop
hoe denk je dat het stuk verder gaat?
hoe het verderop stuk gaat?
VI. Dan hadden we iets om over te praten omdat er van alles geregeld zou moeten worden.
Je moet niet overdenken, denk je en ik hoor
je denken aan je blik, achter mijn weerspiegeling
in je glazen. Maar wat kan ik doen behalve denken
wanneer er niets meer op ervaren lijkt?
We kunnen doen alsof we kinderen hebben.
We kunnen schuilen achter kinderen alsof we ze hebben.
Ik neem vrede met ons theater, de lijnen
waartussen te spelen en daarbinnen kunnen we
Daarbinnen kunnen we veilig zijn.
Dan denk ik niet langer of ik nog kan uit
dit Wij, of ik enkel dit ik ben dat past
in dit Ons. Zullen we doen alsof
dan kunnen we weer verder, kunnen we
doen alsof we verder kunnen. In mijn hoofd
praat je tegen me terug, zeg je ja op alles,
ja tegen me zegt, ja op alles, ja, ja.
(Ja)
Kunnen we samen doen alsof,
dan delen we dát toch met elkaar?
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.