papieren helden

FB

De inktvisser

De inktvisser ging elke middag de zee op. Met zijn hengel en zijn emmer. En elke avond kwam hij terug met een bodempje inkt dat hij die middag gevangen had. Daar schreef hij die nacht een gevoelig gedicht mee dat altijd lukte. Tegen de ochtend viel hij in slaap.

De inktvisser vond het een prettig ritme.

Maar nu komt het. Op een avond kwam hij terug van zee. Zonder inkt! Zijn emmer was leeg. Hij had niets gevangen. Geen druppel.

Dat gedicht kan ik dus ook wel vergeten, dacht hij, zonder inkt kan ik niet schrijven. Hij sleepte zich naar huis, had zin om te huilen, zag op tegen de nacht.

Thuis ging hij toch naar zijn schrijfkamer, pakte een wit vel papier en begon er naar te staren. Dat sloeg natuurlijk nergens op, zonder inkt, dat wist hij ook wel, maar hij was het gewend.

Anders kwamen de woorden en de zinnen vanzelf, de melodieën welden rustig een voor een in hem op. Maar nu kwam er niets, het bleef doodstil. Heel verdrietig, maar aan de andere kant… misschien maar goed ook, zonder inkt kon hij het toch niet opschrijven.

Maar hij gaf de hoop niet op. Tegen de middag pakte hij zijn hengel en liep naar zijn boot. Hij ging de zee op en voer naar een andere plek om te proberen of het daar wel lukte iets te vangen.

Zo ging het elke dag. Een week lang. Maar hij ving niks. De zee leek leeggevist. Moedeloos en uitgeput begaf de visser zich ten einde raad naar de winkel om een balpen te kopen. Vreselijk, maar wat kon hij anders?

Die nacht schreef hij een gedicht, dat wel, maar het leek nergens op.

‘Kreukelrijm,’ riep hij, ‘afschuwelijk, dit heeft niets met poëzie te maken!’

Hij pakte het papier, verfrommelde het en gooide het met een woeste worp de papierbak in. Weg ermee, morgen ga ik weer vissen!

En dat deed hij. Hij ging terug naar zee, terug naar de plek waar hij vroeger altijd zo veel gevangen had. Hij hengelde en hengelde. Het werd later en later en toen het al lang na middernacht was viel hij in zijn boot in slaap. Dat was hem nog nooit overkomen.

Hij werd wakker omdat zijn boot scheef hing, het water klotste zelfs naar binnen. Hij had geen idee hoe lang hij geslapen had. Maar een ding was duidelijk: hij had beet! En goed ook. Hij trok aan zijn hengel… hij trok… en trok… het was loodzwaar. Liters inkt, dacht hij. Vandaag vang ik liters inkt! Toen haalde hij zijn buit op.

De inktvisser was sprakeloos. Een inktvis, hoe was het mogelijk? Hij had een inktvis gevangen. Even wist hij niet wat hij moest doen, maar toen hielp hij de vis instappen en plaats nemen op het bankje tegenover hem.

‘Wat is de sterrenhemel mooi,’ sprak de inktvis.

De visser keek omhoog. Inderdaad, de sterrenhemel was prachtig.

‘En wat is de zee groot nu ik hem van bovenaf zie.’

‘Tot de horizon,’ zei de inktvisser, ‘de zee komt altijd precies tot de horizon.’

‘De kim,’ verbeterde de inktvis hem, ‘dat heet de kim.’

Toen was het stil. Ze zwegen allebei en keken om zich heen. Heel vredig.

‘Ik ben oud,’ sprak de inktvis. ‘Mijn inkt is op. Ik kan geen inkt meer maken. Ik breng je nu mijn laatste druppel. Ik heb er een week over gedaan, over die laatste druppel, geef me je emmer.’

De visser gaf hem zijn emmer en de inktvis deed er zijn laatste druppel inkt in.

Geen liters, dacht de inktvisser, dit zijn geen liters inkt maar het kan me niks schelen. Hij wist ook niet hoe het kon, maar met deze ene druppel was hij blijer dan ooit.

‘Schrijf een gedicht,’ sprak de inktvis, ‘schrijf het laatste gedicht dat over alles gaat, dat zou ik fijn vinden.’

Dat snapte de inktvisser wel en hij antwoordde, ‘dat beloof ik inktvis, dat beloof ik plechtig. Ik schrijf jouw laatste gedicht.’

Toen keek hij in zijn emmer, naar die ene zwarte druppel die daar op de bodem lag, en hoe de maan erin scheen, en hoe het leek alsof de zee, de hemel, de sterren en alle dromen van alle mensen in die ene druppel schitterden.

De inktvisser schreef het gedicht zoals hij beloofd had, en het ging inderdaad over alles. Hij mocht geen fouten maken, hij had maar weinig inkt. En hij maakte ook geen fouten, het ging in een keer goed. En dat was knap want het was een lang gedicht, acht coupletten, in minder was het allemaal niet te zeggen, vond hij.

Toen het klaar was is hij ermee naar het strand gelopen en in zijn boot gestapt. Hij heeft de vis geroepen, met beide handen aan zijn mond riep hij en riep hij, hij tuurde in het water, zocht, maar hij kwam niet, de vis liet zich niet zien.

Toen is hij gaan staan, op het achterste bankje van zijn boot, waar ooit de inktvis gezeten had. Hij heeft het gedicht staand in zijn boot voorgedragen. Zijn stem klonk veel mooier dan anders, heel luid, heel warm en vol.

Toen hij het uit had hield hij het papier hoog in de lucht, als een vlag. Zo bleef hij staan, heel lang. Hij wachtte ergens op maar wist zelf niet waarop. Toen liet hij het los en nam de wind het mee. Op datzelfde moment meende de inktvisser zijn vriend als een schaduw onder de boot te zien glijden, hij zag zelfs, dacht hij, een van zijn armen boven het water uitsteken, alsof hij zwaaide, heel even maar.

Maar het gedicht, dat zeilde nog, het draaide en wentelde, het tolde en cirkelde in de wind boven de boot. De inktvisser bleef staan en keek net zo lang totdat het bijna niet meer te zien was, tot de wind het meegenomen had en voorbij de kim echt uit het zicht verdween.

Toen ging hij zitten. Hij zou nooit meer dichten. Het was genoeg.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,