Omdat het zo ontzettend heet was, zocht ik in de bosjes naar een stok voor de hond om in het water te gooien – zodat het beest wat zou afkoelen. Er stond een elektriciteitskastje met graffititekeningen en er lagen lege halve liters in de struiken. Ik raapte een stok van de grond, en toen ik overeind kwam, keek ik recht in het gezicht van een hurkende man. Hij was aan het poepen. Dat kon ik gelukkig niet goed zien. Ik sprong achteruit waardoor ik mijn hoofd tegen een tak stootte. Ik mopperde en de man leek zich niet te schamen. Hij vroeg of ik even met hem wilde praten.
‘Ja, maar niet hier,’ antwoordde ik en knikte naar de drol die zojuist op de bladeren was gevallen. Hij hees, zonder afvegen, zijn broek op en kwam uit de bosjes.
Volgens mij was hij niet dronken.
We gingen naast elkaar op een bankje zitten en keken naar het bewegingloze water dat met bacteriën was gevuld. Ik weet niet waarom ik daar zat. Hij had van dat vriendelijke blauw in zijn ogen, van dat desinfectiereinigerblauw wat oude Amerikaanse acteurs soms hebben en wat hun charmant maakt. Hij bood me een sigaret aan. Het was te heet om te roken. Ik wees zijn aanbod af en irriteerde me eraan dat ik nu als onaardig overkwam.
‘Ik rook alleen als ik drink.’
Het leek hem niet zoveel uit te maken. Er kwam een man voorbij met vijf Jack Russells aan de lijn, hij rende met ze over het hondenveld en alle vijf de riemen raakten met elkaar in de knoop.
‘Ze mogen vast niet los omdat ze dan wegrennen,’ zei mijn gezelschap en daarna zei hij dat hij steeds zo bang is om oud te worden.
‘Jij hebt daar vast geen last van,’ besloot hij. Ik had daar inderdaad geen last van, maar dat kwam omdat ik er nog nooit over had nagedacht. Ik was tot nu toe alleen nog maar bezig geweest met mijn jeugd. Mijn kindertijd. Het was zoveel geweest. Van de viooltjes in de voortuin van mijn ouders’ huis tot de rode hoogslaper in de flat waar mijn moeder heen vertrok. De frikadellen op de barbecue, de auto’s van de buren, het gordijn in mijn klasgenoot haar slaapkamer en de geur van mijn eerste deodorant. Het paste allemaal maar net in mijn hoofd, als een slaapzak die je na gebruik terug in de hoes moet krijgen. Maar ik wilde het per se allemaal onthouden. Wie weet kwam het nog eens van pas in een verklaring waarmee ik mijn gelijk probeerde te halen. Ik las ooit dat je de meeste van je echt belangrijke herinneringen tegen je dertigste wel hebt verzameld. Daarna wordt de herinnering zoiets als water dat over de rand loopt van een beker die al vol is. Nieuwe ervaringen komen niet op dezelfde manier aan, of met dezelfde nieuwe kracht.
‘Waar ben je dan bang voor?’
‘Dat houterige,’ zei hij ‘dat stijve in je lijf en dan die hoest.’ Ik dacht dat ik versierd zou worden. Gelukkig liep het anders.
‘Ja, dat lijkt me ook heel vervelend.’ De hond oogde treurig naast dat roerloze water. Tot nu toe had ik ouderdom alleen maar geassocieerd met plastische chirurgie. Ik zag dat vrouwen om me heen zichzelf af en toe een shot botox lieten geven om hun rimpels mee op te vullen. Ik wilde dat zelf ook heel graag, botox, maar mijn vriend zei dat hij bij me weg zou gaan als ik dat zou doen. Dus had ik bedacht dat ik het misschien kon doen zonder dat het hem zou opvallen. Maar dan kon ik het net zo goed niet doen.
‘En alle mensen om je heen gaan dood,’ voegde hij eraan toe.
‘Hoe oud bent u als ik vragen mag?’
‘Wat denk je?’
Ik had mezelf in een lastig pakket geparkeerd. In mijn hoofd waren alle grijzende, kalende mannen tussen de veertig en zeventig jaar oud.
‘Vierenveertig?’
Hij bulderde en zei zijn echte leeftijd niet. Ineens werd ik overspoeld door een enorm depressief gevoel, want hoe graag ik ook zonder rimpels heel erg oud wilde worden, had ik nooit bij de vreselijke kant stilgestaan.
‘Ik denk dat ik, als ik bejaard ben, ik ergens tussen de rotsen van Portugal leef,’ zei ik. ‘Maar dat is eigenlijk super onhandig als je houterig en stijf wordt. Dan moet je ook heel erg oppassen waar je loopt, en dat zand is natuurlijk erg heet. Eigenlijk is het de hel om in een rotsachtig gebied te wonen als je bejaard bent, maar zo’n bejaardentehuis lijkt me ook onprettig omdat je dan altijd televisie moet kijken in een zaal en de meest dominante bepaalt wat er gekeken wordt.’
‘Nee hoor,’ zei de man ‘tegenwoordig hebben alle kamers hun eigen tv.’
‘Is dat niet ongezellig?’
‘Jij bent ook wel een lastige.’
Ik bedoelde eigenlijk meer ongezellig voor hem, aangezien hij behoefte had aan gezelschap, maar ik deed een poging tot mezelf niet willen verklaren en zweeg. Misschien was dat wel een ouderdomssymptoom, dat je niet meer altijd aardig gevonden hoeft te worden.
Een bejaarde man hing een keer aan mijn bagagedrager toen ik op de stoep fietste.
Een bejaarde man schreeuwde tegen mijn zus ‘negentig euro!’ omdat ze op de fiets zat te bellen.
Een bejaarde man poepte in de bosjes.
Ze hoefden allemaal niet meer aardig gevonden te worden.
‘Misschien is de truc van ouder zonder eenzaam te worden wel dat je jezelf moet verloochenen,’ opperde ik. ‘Aardig reageren terwijl iets je woedend maakt, vrolijk zijn terwijl je chagrijnig bent. Alleen maar om de mensen bij je te houden. Maar ja. Dat is natuurlijk ook niet alles,’ zei ik.
‘Heb je zin om te neuken?’ Hij vroeg het zonder geintjes. Zo bedoelde ik het ook weer niet.
‘Nee, sorry. Ik moet naar huis. Mijn vriend fietst nu vanaf het pierenbadje naar huis en het eten is zo klaar.’
Ik waardeerde zijn poging tegen eenzaamheid, en wilde hem bijna mijn hond aanbieden. Maar zo harteloos bleek ik niet te zijn.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.