papieren helden

FB

Werkvakantie

Rond 18.00 uur kwam Martin langs in de taverne waar ik serveerde en zei dat hij een huis voor me had gevonden in Ierland. Het was nog voordat ik zijn eerste Bols Corenwijn had ingeschonken.

‘Je kunt er prachtig schrijven.’

Martin was een opgezette, kluchtige, boerse, kieskeurige, klassieke muziekliefhebber van formaat die kennelijk actie had ondernomen nadat ik hardop had uitgesproken op een afgelegen plek te willen schrijven. Zijn zelfverwoesting begon meestal rond 18.00 uur.

Martin’s onderlichaam had ik nooit gezien. Zijn schoenen wel; twee spierwitte Crocs met broches op de wreef. Hij kwam over als een verlegen kerstman gekleed in wandelkledij. Hij was mijn zwijgende nieuwslezer met wie ik na werk een terrastafel deelde. In de stilte voelden we ons prettig. Ik had geen idee waar hij woonde, soms deed hij iets op zijn telefoon.

Ierland!

Ik was dankbaar en hield niet van nee zeggen. Al helemaal niet tegen types die zich plots ontplooiden als een soort vaderfiguur. Ik was er alleen niet vanuit gegaan dat hij met me mee zou gaan.

Hij droeg een buikfles op het vliegveld en een bril zonder lijstwerk zoals de minister-president dat ook heeft. Het huis was van zijn tante geweest die was gestorven in een bed met stijf linnen.

Ik was iemand die zich op het laatste moment bedacht. Bijvoorbeeld tijdens het huwelijksaanzoek. Of toen dat ik bij mijn tante ging logeren en het maar oké bleef vinden om naast het terrarium van de kameleon te slapen, ook nadat mijn neef die later bodybuilder in Australië werd, besloot het plastic doosje met sprinkhanen te openen boven het logeerbed.

Martin en ik gedroegen ons als twee artsen die moesten spreken op een significante conferentie, stug en in onszelf gekeerd. Heel erg druk met onze belangrijke gedachtes.

We stegen op. Er verscheen een uitdrukking van plezier in zijn gezicht en hij zei iets als ‘Halleluja’. Ik had niet begrepen waarom hij dit wilde. Ik wist niets van poëzie, had vet haar, een neus vol mee-eters, min drie aan elk lenzenloze oog, te gierig voor een bril, ijskoude handen, mijn broek stonk naar kattenpis en hij had nog nooit om iets wat ik zei, gelachen.

De wereld zag er sappig uit van boven en ik kreeg langzaam maar zeker een warm gevoel bij alles. Op dat moment trok hij een halve liter pils uit zijn rugzak en klokte die in één keer achterover. Hij vermorzelde het bordeauxrode blik met één hand en trok een volgend blik eruit. Vervolgens zei hij dat de stewardess een dikke kont had.

‘Veel te dik voor dat gangpad,’ grapte hij en viel boerend in slaap.

De werkvakantie zou tien dagen duren. Ik had net willen voorstellen dat we elke avond superheldenfilms konden kijken, Iron Man of iets anders dat eindigde op man, maar slikte mijn woorden in. Er werden sigaretten en staatsloten verkocht. Eenmaal geland, loog ik dat ik direct het vliegtuig terug moest nemen omdat mijn moeder de verkeerde medicatie tegen malaria had gekregen en nu last had van suïcidale gedachtes. Hij keek teleurgesteld, verward, onschuldig, bezorgd, lethargisch, dromerig en onverschillig tegelijk. Hij zwaaide niet terug toen ik over mijn schouder keek.

Buiten op de parkeerplek zocht ik naar een bed en breakfast in de buurt en kwam terecht bij een cottage waar een man die sprekend op John Travolta leek en zijn moeder woonden. Woedend keek de moeder naar mijn schoenen. Met de bezempunt wees ze van mijn koffer naar haar open handpalm waar ze het geld in verwachtte.

Hun huis lag in de rotsen op een klif waar ik verder niks van zag omdat ik niet naar buiten durfde te gaan. Ik was veel te bang dat ik Martin tegen zou komen. Daarnaast was ik bang om van de klif te vallen nu er een doemvonnis over me hing.

Ik sleet mijn dagen in de achtertuin naast de ren van een weemoedige Vlaamse reus met stukjes hars in zijn vacht omringd door zwarte kuikens die je makkelijk onder je laars kon pletten. Mijn hooikoorts tastte iedere gedachte aan en ik was blij dat mijn telefoon op dag drie ging. Het was de vrouw van Martin. Ze vroeg zich af waarom Martin zijn telefoon niet opnam, ze vroeg ook of we het leuk hadden samen.

‘Hij heeft van alles bedacht om samen te doen, maar voel je niet schuldig als je je eigen gang gaat. Zo trots is hij op je. Ik ook hoor. Nou als je hem spreekt dan zeg je maar dat hier ook alles goed gaat. Zeg ook maar dat zijn bananenplant nog leeft en de magnolia volledig in bloei staat.’

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,