De marktkraamman vroeg waar het voor was.
‘De plakfolie?’
‘Ja.’
‘Mijn badkamerraam.’
‘Zonde voor het uitzicht van de buren zeg.’ Hij knipoogde waarbij hij zijn wang een beetje optrok en het gat in zijn gebit zichtbaar werd. Het was de eerste keer sinds de bevalling dat iemand met me flirtte.
Lantaarnlicht schijnt door het badkamerraam naar binnen, langs de plakfolie en de luchtbubbels. Ik pak een schaar uit de la en knip de haartjes tussen mijn billen weg. Ik voel aan het litteken.
‘Het klonk alsof ze in een rauwe biefstuk knipte,’ legde Alfons uit nadat ik hem voor de zoveelste keer had gevraagd alles nog een keer precies te vertellen. Zelf herinner ik me vooral de witte oogbollen van de gynaecologe. Ze had geen irissen, alleen een zwart vlekje in het midden.
De geest knipte me open en trok de baby eruit.
‘Zodra hij in je armen ligt, voel je niks meer,’ waarschuwde mijn moeder vooraf. Maar ik voel nog steeds een hoop. Het lijkt alsof dat voelen juist is begonnen op het moment dat hij in mijn armen lag. Met de placenta nog in me was ik bang dat Felix blind was, daarna was ik boos omdat iemand een synthetisch mutsje over zijn hoofd had getrokken en ook voelde ik opluchting toen bleek dat hij niet blind was. Mijn pasgeboren baby en ik keken elkaar gewoon niet in de ogen zoals in de film.
Alfons staat stil voor de badkamerdeur. Hij schuift met zijn blote voet over de vloer. Het geluid van zand over hout. ‘Maggie?’
‘Ja?’
‘Gaat het?’
‘Ja hoor.’
‘Ik ga vast naar bed.’
‘Is goed.’
Hij heeft geen idee dat ik op het punt sta hem te verleiden. Het is al zo lang geleden, het moet gebeuren. We zijn geen huisgenoten of vrienden of stukken fruit die toevallig samen in dezelfde schaal zijn beland. Net als bij mijn ontmaagding, op mijn veertiende, bijna vijftiende, kauwgom kauwend in een eenpersoonsbed, moet ik hier weer doorheen.
Mijn haar is hooibaalachtig hoog en een beetje groen geworden, maar de rest is nog best oké. Ik draai de kraan open, gooi koud water in mijn gezicht en dep de huid droog. Het lampje van de elektrische tandenborstel knippert ongeduldig, er is een storm gaande en ik kijk uit naar de ochtend. Fris en schoon. Dan pets ik mezelf op mijn wangen en stap de badkamer uit. Naar de slaapkamer.
Het dekbed is tot zijn kin opgetrokken, alleen zijn bril en het boek Debt: The First 5000 Years komen erbovenuit.
‘Wil je seks?’
Hij klapt de pootjes van zijn bril dicht en slaat uitnodigend het dekbed open. Ik kruip tegen zijn warme lijf dat ruikt naar de zee. Op een tedere manier begint hij me te kussen, op mijn schouder, hals, kaaklijn, toch voel ik afstand. Zijn geschoren kin laat uitslag achter op mijn gezicht. Ik heb meer nodig, een paar rupsbanden die over me heen rijden, die iedere mogelijke gedachte aan kikkererwten, de doodstraf, migranten, paarden, aangekalkte waterkokers, vaders en geld platdrukken.
‘Dit werkt niet.’
‘Oké.’ Hij wil al opgeven. Ik klim op hem en leg mijn handen op zijn buik. Schouders gebogen, blik naar beneden. En dan, als eindelijk die ene versie van mij komt opdagen, huilt de baby.
‘Ik ga wel.’
‘Nee, ik ga wel.’
‘We gaan samen.’
‘Is goed.’
‘Gezellig.’
___
Wat ik niet begrijp is dat iemand zoveel van mij kan houden terwijl ik daarvoor zo weinig hoef te doen en dat ik ook zo makkelijk van mijn ouders heb gehouden zonder dat zij daar iets voor hoefden te doen. Ik denk dat je als ouder met een tien begint en er daarna alleen punten van afgetrokken worden. Als ik dat tegen mijn echtgenoot zeg, mompelt hij dat ik niet zoveel moet nadenken. Hij is continu bang voor wat ik ga zeggen, omdat ik mezelf martel met gedachtes aan wiegendood, leukemie of soldaten die baby’s doodschieten. Het is alsof ik me op het ergste wil voorbereiden. Daarom ging ik ook de Michael Jackson-documentaire kijken. Hoewel ik daar wel spijt van heb.
Met mijn wang tegen de babywang gedrukt zing ik een zelfverzonnen lied.
‘De antiloop die loopt en loopt en loopt.
De antiloop die loopt en loopt en loopt.
De antiloop die loopt en loopt en loopt.
Maar hij weet niet meer waarheen.’
Waar het telkens misgaat is wanneer ik hem neerleg. Daarom denk ik: dat moet anders. Dus trek ik wat we verticaal doen horizontaal door, ga over hem heen hangen en blijf neuriën zodat hij denkt dat we nog staan. Voor hem is slapen tijdverspilling. Mijn moeder verklaart me voor gek. Maar zij zei ook dat ze mij als baby soms wel van de trap kon gooien.
___
De telefoon staat op speaker. We zitten aan de keukentafel die vol ligt met post en kaarsvet. Alfons belt met een Amerikaanse dokter over een robotwieg die hij heeft gekregen in ruil voor een artikel dat hij nog moet schrijven. Sinds we ouders zijn gaat het vaak over slapen. De nachten zijn veranderd in een lange rekensom, we slapen vier keer twee uur of vier uur aan een stuk en de een slaapt altijd minder dan de ander, of omgekeerd.
‘Shhhhhhhhhhhh. Zo klinken we vanbinnen, dit is het geluid van bloed dat door je aderen stroomt,’ zegt de Amerikaanse dokter. ‘Ik heb een wieg ontwikkeld die voor een baby precies zo klinkt alsof hij nog in de baarmoeder zit.’ Hij spreekt heel Amerikaans en doet me denken aan mijn ex, een fotomodel die bootschoenen en spirituele armbanden droeg. Het is onze zoon nog niet één keer gelukt in deze wieg in slaap te vallen.
Waarschijnlijk klinken alle binnenkanten anders.
Of heb ik een afwijkende binnenkant.
___
De tuindeuren staan open en het is rustig op de weg. Je hoort alleen de wind en de vogels die afkomen op de vetbollen die ik in de boom heb geknoopt, maar er treurig bij hangen omdat de kat ze heeft aangevallen. Waarna hij alleen de pinda’s heeft opgegeten. Ik kijk hoe Alfons de baby op de keukentafel verschoont. Zijn blik is ernstig, alsof hij naar het nieuws kijkt.
‘De geboortekaartjes zijn bij iedereen aangekomen,’ zeg ik.
Bijna drie maanden na de geboorte hadden we ons ertoe gezet. Mijn goede vriendin uit Frankrijk was teleurgesteld. Ze had de dikke enveloppe op de deurmat zien liggen en hoopte dat het geld was. In plaats daarvan was het de halve meter papierstrook die we kundig hadden uitgesneden. Exact de lengte van Felix toen hij werd geboren. Ik had een preegstempel laten ontwerpen met naam en geboortedatum. Onder aan de slinger drukte ik de gegevens in het papier. Ons adres had ik bij iedereen weggelaten, behalve bij mijn vader. Met fineliner had ik mijn naam, de straatnaam en telefoonnummer op de buitenkant van de enveloppe geschreven, op naar Zuid-Limburg. Mijn moeder had het kaartje abstract genoemd en een ex-studiegenoot baalde dat het geen cocaïne was. Allemaal reacties, eentje blijft uit. Wat had ik verwacht?
Twee weken na de geboorte kwam Robin langs. Ze had tweeënhalf uur in de trein gezeten en daarna nog een halfuur in de bus. Het motregende, ze droeg een okergele trui. De zon verscheen en ze smeerde een broodje voor me. Naast elkaar op de bank, zij met haar neefje op schoot, werd ik overspoeld door jaloezie. Dat zij zomaar de tijd nam om te knuffelen met de baby. En ik telkens maar dat kraambezoek moest entertainen. Koffiezetten, beschuiten smeren en talloze jassen aannemen. Zij snapte dat en ververste resoluut mijn beddengoed. Ze trok de lakens strak, kuste onze voorhoofden en stapte een uur later weer in de bus.
In de woonkamer is het een ogenblik helemaal stil.
‘Als het geboortekaartje in Frankrijk is aangekomen,’ zeg ik ‘dan heeft mijn vader het ook gekregen.’
‘Hmm.’
‘Misschien was het inderdaad te abstract,’ zeg ik.
Ik zie voor me hoe het kaartje tussen het verdrietige stapeltje post ligt, tussen een supermarktfolder en een enquête van de gemeente. Volgende halte: de rommella onder een oningevuld yahtzee blok, of gewoon direct de prullenbak in. Er was eventjes de hoop dat de telefoon ging. Dat we een gesprek zouden voeren waarin ik dingen vroeg als: Kon jij ook zo genieten van de geur van een babykruin? Hij me iets leerde in de trant van: Je moet altijd zorgen dat je kinderen bang voor je zijn. Ze moeten denken dat je ze ieder moment kan opeten. Op die manier luisteren ze het beste! Een beetje verloren sta ik naast de keukentafel.
‘Hebben jouw ouders nog iets gezegd over het kaartje?’ vraag ik.
‘Volgens mij snappen ze het niet,’ antwoordt Alfons.
Ik loop naar hem toe, schuif een stoel naar achteren en ga zitten. ‘Mijn vader heeft gewoon niks laten horen.’
‘Heeft hij het kaartje gekregen?’ vraagt hij.
‘Moet haast wel, toch?’ Met mijn duimnagel krab ik wat kaarsvet van de tafel. ‘Felix gaat zijn opa vast nooit ontmoeten.’ Ik schrik van het woord opa. Het klinkt als een enge pratende beer.
‘Zou je dat willen?’ Alfons kijkt me over zijn schouder aan. Ik geef geen antwoord. Hij knikt en vraagt nergens meer naar. Normaal gesproken zit het in mijn natuur bij gevoelige onderwerpen ertegen in te gaan met argumenten die niet per se de mijne zijn. In een volgend gesprek kan ik andermans redenen schaamteloos overnemen. Op die manier functioneer ik als een internetkabel die alle informatie doorgeeft zonder zelf iets eraan toe te voegen. Mijn gevoelens passen niet bij het besluit. Mijn vaders besluit. Het is buitenproportioneel, uit balans. Als een man met een baard maar geen snor. Of een vrachtwagen zonder aanhanger waardoor het lijkt dat hij elk moment voorover kan vallen.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.