We stonden met zijn allen in een kringetje voor het crematorium in Zuid-Limburg. De dienst van mijn oudtante was net voorbij. Er was koffie en mierzoete vlaai en nog meer koffie. Het miezerde. Het was benauwd. Mijn moeder stak een sigaret op. Naast mij stond de nieuwe vriend van mijn tante. Hij was namens haar gekomen omdat zij corona had, en thuis op bed lag.
Barry. En dan niet uitgesproken zoals Barry White, maar als Bar – ie. Ze hadden twee maanden verkering.
‘Amsterdam toch?’ Hij keek me zelfverzekerd aan. ‘Je kan met mij meerijden.’ En voor ik het wist liep ik achter zijn donkerblauwe pak met metallic glans aan. Zijn haar was hard geworden van gel. Ik had er echt helemaal geen zin in. Om met Barry in een auto te zitten. Maar op de een of andere manier dacht ik dat ik geen keus had. Dat het me geld zou besparen en dat ik gewoon een keertje niet zo moeilijk moest doen.
Het gezicht van Barry had iets kabouterigs waardoor ik hem moeilijk serieus kon nemen. Een ronde, kleine neus. Zijn oorlellen waren dik en lang. Ik weet niet waar mijn nieuwe oom vandaan kwam. Het klonk Vlaams-achtig. Zijn auto stond helemaal aan het einde van het parkeerterrein. Het was de bedoeling dat we samen een kleine drie uur in zijn Toyota, Mazda of Peugeot zouden doorbrengen.
Dat Barry niet goed kon autorijden, en wel dacht dat hij goed kon autorijden, werd al een beetje duidelijk toen hij vanuit de verte tegen de slagboom ging schelden dat het ding omhoog moest.
‘Wat een volk hè,’ hij schakelde naar zijn twee. We lieten de oven waar zojuist mijn oudtante in was geschoven, achter ons. Ik dacht aan het skelet dat tevoorschijn zou komen nadat haar huid eraf was gebrand. Het schone geraamte onbewogen in de kist.
Barry peuterde een Pall Mall uit zijn borstzak en bood mij er ook eentje aan. Uit beleefdheid pakte ik de sigaret, en rolde het droge ding tussen mijn vingers. Hij stak de weg over zonder naar rechts te kijken en ik klemde mijn kaken stevig op elkaar.
‘Al die Limburgers, wat een volk, ik kan daar toch moeilijk aan wennen,’ vertelde hij me.
‘Waar kom jij dan vandaan?’ vroeg ik. Maar hij leek me niet te verstaan. Op de radio klonk typische radiomuziek. We reden langs een witte boerderij, langs bomen met heksenbezems. Hij reed ontzettend langzaam. Sommige mensen kunnen niet praten terwijl ze iets doen, hij was een van die mensen. Daarna vertelde hij over de wespen. Dat hij nu bang was voor de wespen. Maar eerst niet. Ik luisterde. Hij ratelde. Alsof hij zich gedurende de dienst ontzettend had moeten inhouden. Op het moment dat hij invoegde op de snelweg, controleerde ik of hij in zijn spiegel keek, maar hij keek vooral naar een punt ergens in de verte – alsof daar de wespen waren.
‘Nu ben ik er ook bang voor,’ zei hij.
Ik weet nog dat ik op dat moment heel erg mijn best deed om aardig gevonden te worden. Alsof hij me anders uit de auto zou zetten. Terwijl ik niets liever wilde. Ik herinner me de boze blikken van de andere verkeersdeelnemers. Ik herinner me de krassen op het leverbruine dashboard, de hoekige letters op de radio en de lege klauw waar je een telefoon in kunt steken, zodat deze hem voor je vasthoudt. Ik herinner me ook hoe ik mezelf op de achtergrond plaatste – als iemand die maar één product heeft in de supermarktrij en zegt ‘ga maar voor’. Het enige dat me ervan weerhield om hem echt aardig te vinden, was zijn hoofd. Zijn blik. Nors, doorsnee en tegelijkertijd zo onoverzichtelijk.
Hij zag mijn geglimlach niet. Ik had iedereen kunnen zijn. Toen mijn tante had verteld over haar nieuwe vriend die ze had ontmoet, had ik niet goed opgelet. Ze zei dat er een rijke en een leuke man was geweest.
We moesten Sittard volgen, dan Roermond, Weert, maar Barry had een ander plan en ik hield laf mijn mond en zweette vooral heel veel terwijl hij vertelde over het wespennest aan de andere kant van zijn slaapkamermuur. Hij had ze wel gezien. De wespen. De harige dunne lijfjes, zeurend, zwervend rond zijn slaapkamerraam. Maar hij had er verder geen aandacht aan besteed. En ook niet aan het raspende geluid wat ze maakten. Die rotbeesten. Het enige dat hij wilde was gewoon slapen. Zich niet bezighouden met insecten.
‘Snap je?’ zei hij terwijl hij de afslag naar Weert negeerde en met negentig kilometer per uur links bleef rijden. De hoeveelheid cafeïne die ik bij de koffietafel had gehad, begon op te spelen. Ik zag flitsen in mijn ooghoek terwijl Barry verder vertelde over het geluid.
‘Het klonk alsof je een appel raspte.’
‘Een appel?’
‘Ja, niet een peer. Dat is te zacht. Of iets anders hards. Kaas misschien? Nee geen kaas. Een dennenappel ofzo. Weer een appel.’
Boven ons betrok de lucht. Paniekerig keek ik op mijn telefoon, naar de weersverwachting en las dat er kans was op een minitornado. Een minitornado? Ik klikte het ding uit.
Barry drukte non stop op een knopje op het stuur waarop ‘seek’ stond. Daarmee zapte hij langs de radiozenders terwijl hij vertelde dat hij een vriendin had. Nog voor mijn tante.
‘Een druktemaker.’
De vriendin van Barry kwam langs bij zijn zolderkamer. Zijn nauwe, krappe zolderkamer waar het zo heet was, waar de wespen zwierven - en waar hij veel geld voor betaalde elke maand. Hij mompelde iets over de economie, de minister-president, het kapitalisme en iets over gezang of hagelslag of behang, iets dat ik niet kon verstaan. Barry wilde het liefst gewoon de hele dag lekker liggen in zijn bed, in zijn blootje. Maar helaas was daar zijn vriendin, de druktemaker wier broer in een relatie terecht was gekomen met een jaloerse, manipulatieve vrouw die het niet toestond dat haar broer ook maar iets leuks voor zichzelf deed.
‘Mijn vriendin zei dat ze zelf zo ontzettend makkelijk was. Dat ze zich niet kon voorstellen hoe je als vrouw zijnde zo’n bezitterige bitch kan zijn! Het was ontzettend heet,’ zei hij, ‘ik denk wel achtendertig graden.’ Die broer draaide dus door. De druktemaker stond op zijn zolderkamer te zwaaien met haar armen van, wat is het leven toch kut. Terwijl Barry naakt in bed op zijn dekbed lag.
‘Lekker boven op het dekbed.’
‘O ja.’
‘Ik wilde alleen maar luieren, rijk zijn - een mooie vrouw hebben. Een auto maakt me niet uit,’ zei hij ‘ik heb niks met auto’s.’
Misschien was hij toch de rijke. Achter ons klonk luid getoeter. De lucht was inmiddels donkergrijs. Barry lag boven op dat dekbed te kijken naar de druktemaker die wild met haar armen zwaaide en ineens de muur raakte waarop er een barstje ontstond. ‘Eerst ontstond er een kleine scheur,’ zei Barry. Hij trok zijn handen weer van het stuur. Rechts van ons reed een enorme vrachtwagen, precies op hetzelfde tempo waardoor het voelde alsof ik opgesloten zat in een verloren zeecontainer op zee. Ik deed mijn ogen dicht. ‘De scheur werd groter en groter.’ Barry vertelde dat hij een beetje ging verliggen – of ja, misschien maak ik dat ervan.
‘Ik zie het nog steeds zo voor me, hoe ze keek naar het gat in de muur. Met haar armen zwevend in de lucht. Toen begon ze te gillen, want het zonlicht scheen gewoon dwars door die muur heen. En poef daar was de eerste wesp, en de tweede. Ze schoten de kamer in, licht en snel, als knallende popcorn in een gesloten pan. Poef. Poef. Ik aarzelde geen seconde en sprong overeind. Op zo’n moment weet je gewoon wat je moet doen,’ zei hij en spuugde iets uit zijn mond dat zo flats op het stuur terecht kwam.
Met de slipper van zijn vriendin probeerde Barry de wespen tegen te houden. ‘Zodat ze niet door het gat zouden vliegen,’ maar hij kon niet te hard drukken want voor hetzelfde geld zou de hele muur er dan uitvallen. De wespen vlogen gewoon om de slipper heen naar buiten. Het gat werd steeds groter en groter terwijl de vriendin gilde omdat ze bang was dat Barry natuurlijk dood zou gaan. Hij schreeuwde ‘je moet tape vinden!’
‘Tape! Ja tuurlijk.’ Ik hield nog steeds de droge sigaret tussen mijn vingers en keek hoe Barry zijn handen boven het stuur hield, alsof hij een slipper tegen een muur drukte.
‘Nou, wat denk je. Natuurlijk kun je nooit tape vinden, als je zoiets zoekt toch?’
‘Nee.’
Maar Barry’s vriendin was het gelukt, ze had gewoon tape gevonden. In de nauwe, krappe, hete zolderkamer. Barry wilde niet dat zijn vriendin iets overkwam, zij was als de dood voor wespen. ‘Echt bang. Heel erg bang,’ zei hij lacherig. Pesterig.
‘O nee,’ zei ik.
Hij begon de tape los te pulken, ‘het was van die beige afplaktape, maar dan de goedkoopste.’ Barry peuterde het met zijn tanden los, maar de tape werd steeds dunner en dunner – waardoor het uiteindelijk zo dun was als een sleutel, een heel klein sleuteltje. ‘Van een dagboekje ofzo.’ Terwijl hij die dunne tape los probeerde te pielen, werd hij één, twee, drie keer gestoken.
‘Uiteindelijk ben ik negen keer gestoken,’ zei Barry trots, want zijn vriendin had het geteld.
‘Wow.’
En die vriendin moest als de sodemieter die kamer uit omdat ze zo super bang was voor die wespen. ‘Ze had later zelfs EMDR-therapie genomen,’ zei hij. Maar toen waren ze al uit elkaar. Zij was verliefd geworden op een barman. Een blonde barman met hele gespierde armen, vond zij. Maar dat maakte Barry niet uit want hij was nu met mijn tante, die ziek op bed lag. Maar goed, terug in de zolderkamer met de wespen. Barry wilde natuurlijk geen kutvriend zijn, hij wilde de held zijn dus zei nu super boos ‘je moet de kamer uit!’ terwijl de wespen in achtjes de kamer rond vlogen.
‘Ze wilden hun nest beschermen. Maar ik stond in de weg.’ Barry blokkeerde het wespennest met zijn blote lijf en werd almaar gestoken. Wel negen keer dus. De vriendin stapte de gang op, waar de buren toevallig net thuiskwamen van boodschappen doen, en ze schreeuwde ‘Barry gaat dood! Je moet hem helpen.’ Waarop die buren hun boodschappen uit hun handen lieten vallen, en ze schreeuwde nog net op tijd ‘Hij is naakt!’
‘Dus ik snel met één hand een onderbroek aandoen, terwijl ik die tape met mijn tanden los scheur.’ En zo vertelde Barry, was het verhaal van de wespen. Hij stak nog een Pall Mall op en inmiddels waren we ergens onder Nijmegen. En was de lucht pikzwart en vol onheilspellende ellende en vroeg ik me af of je ook door de bliksem getroffen kon worden als je in een auto zit.
Daarna zei hij dat hij altijd wel al een beetje agressief was geweest. Barry sloeg geen bruggetjes. Hij begon gewoon. Klakkeloos. Jaloersmakend was het.
‘Natuurlijk heb ik KLS gedaan,’ zei hij op een manier alsof ik wist wat dat was. Ik knikte braaf. Alsof: hoe braver ik knikte, hoe sneller ik weer thuis zou zijn. ‘Maar dat was niks voor mij dus ging ik het leger in en werd uitgezonden naar Bosnië.’ ‘In Bosnië,’ vertelde Barry, ‘aten we broodjes chips met ketchup. Er waren ook geen vorken of messen, alleen maar lepels.’
Hij had er niemand omgelegd, vertelde hij op een manier alsof ik ook wel wist dat hij heus wel iemand had vermoord. Hij knipoogde.
‘Maar dat agressieve, dat heb ik van oma.’ Ik schoof het raampje een stukje open en deed hem direct weer dicht omdat Barry een beetje boos mijn kant op keek. Zijn snelheid zakte af naar zeventig. We zaten een dik uur in de auto en de regen begon te komen. Ik vroeg snel naar de oma.
Hij was vijftien, die ene kerst toen zijn oma zo ontzettend dronken was geworden dat ze de familie ging slaan. Eerst even terug naar waar hij vandaan kwam. Dat vertelde hij met tederheid in zijn gezicht. Over een dorp, een lintwegwoning. Een plek waar geen stoplichten waren. Alleen maar koeien met doffe, dikke uiers.
‘Ze dronk graag. Iets van kersenlikeur, wodka. Weet ik het. Ik vond het fantastisch.’
De regen viel met bakken uit de lucht terwijl Barry vertelde dat zijn oma ontzettend dronken was geworden die ene kerst, ze had haar man, de opa, geslagen. Met haar vuist, waar iedereen bij was. En ze ging maar door met meppen. Iets in haar knapte, waarop de rest van de familie had besloten om de oma van Barry op te sluiten in een kamer met een slot aan de buitenkant. Ze bleef bonken en bonken op die deur. Hoe langer ze was opgesloten, hoe bozer ze werd.
‘Er was geen fade out.’
Barry remde af, terwijl hij nog steeds zeventig reed, en ging achter een vrachtwagen met een luidruchtige tekst erop rijden. Ik klemde mijn knieën tegen elkaar, voelde hoe het zweet tussen mijn huid en de synthetische zwarte stof van mijn broek stroomde. Thuis stond een bord eten voor me klaar. Maar eerst de oma. En de minitornado. Ik durfde niet te vragen hoe we gingen rijden. Ik was bang dat Barry teleurgesteld in me zou zijn.
‘Daarna hebben we een paar jaar lang alcoholvrije kerst gevierd. Dat was een idee van mijn oudoom. Een hele intelligente man. Hij zei dat het toch van de zotte zou zijn om nu op te houden met kerst vieren. Bedoel, zoiets vier je gewoon. Dat zou net zoiets zijn alsof je stopt met avondeten eten. Nee slecht voorbeeld. Nou ja, je snapt wat ik bedoel.’
Ik knikte en mompelde iets over dat kerst erbij hoorde. Dat kerst zoiets is als slagroom op je warme chocolademelk. Of. Of. Of kroepoek bij de Chinees. En ik keek weer op mijn telefoon, en zag godzijdank dat het minitornado verhaal zich meer afspeelde in het westen van het land, meer in Zeeland.
‘Dus wij de jaren daarop alcoholvrije kerst vieren. Nou wat is alcoholvrij? Spa, cola, frisdrank. We dronken zoveel dat we allemaal naar de wc moesten de hele tijd en helemaal hyper waren van de suiker. Eigenlijk zaten we zo bomvol van die frisdrank dat het eten er gewoon niet meer bij paste en op zich maakte dat niet uit want ik houd toch niet van kersteten. Van die droge gans hadden we een jaar. Bah, niet te vreten. Houd jij van droge gans?’
‘Nee.’
‘Precies. Niemand houdt van droge gans. Of ja, als je een goede jus erbij hebt.’
‘Ja,’ zei ik en vroeg toen toch hoe we gingen rijden en hij mompelde iets over file en spits bij Utrecht en dat dit veel sneller was ‘vertrouw mij maar.’ En daarna vertelde hij dat zijn oma kanker kreeg en ze toen toch maar haar laatste jaren kerst met alcohol hadden gevierd.
‘Anders was het ook zo sneu, en ja natuurlijk werd ze af en toe nog agressief. Maar we lieten haar maar gewoon haar gang gaan.
Op haar begrafenis had Barry gezongen. En hij zong het nog eens voor mij, de ruitenwisser zwiepten heen en weer.
De regen stroomt als tranen langs de ruit
'T is of de ganse hemel om je huilt
Ik voel me zo mistroostig als het weer
Ik mis je zo ik mis je meer en meer – en daarna stopte hij met zingen en stelde voor even een frikandelbroodje bij het tankstation te halen. Ik zei ‘liever niet’ en pulkte daarbij aan mijn broek. Ik werd ineens heel bang. Mijn maag werd zwaar. Ik kreeg bijna geen lucht. Barry keek me voor het eerst echt aan. Alsof hij toen pas doorhad dat ik ook een mens was. Eentje met gevoel. Ik dacht dat hij me ging slaan. Op me ging spugen of op zijn minst zou fronsen, maar in plaats daarvan trok hij één mondhoek omhoog en glimlachte zo van ik mag jou wel.
Het voelde heel erg alsof we werden omgeven door racepaarden. Van die glanzende, zwarte paarden uit een film en dat wij met zijn tweeën op een stompe kermispony zaten. Ik weet nog dat het stil was, de ramen beslagen en we de stad binnenreden. Mijn oudtante was inmiddels as geworden en de lantaarnpalen floepten aan. Of hij nog even mee naar binnen mocht voor koffie. ‘Want het is zo lang geleden dat ik met iemand echt heb kunnen praten. We zijn natuurlijk familie. Jij luistert echt.’ En ik proefde de bittere smaak van koffie en oud geworden etensresten in mijn mond. Ik zei ‘tuurlijk.’
Hij parkeerde de auto voor mijn deur, en toen ging zijn telefoon. Het was mijn tante, die zei dat hij als de sodemieter naar huis moest komen om voor haar te zorgen. Ze had de dienst gevolgd via een online livestream en de ogen uit haar kop gehuild. Hij moest haar komen troosten. Barry keek me paniekerig aan, zei ‘sorry’ en hij voelde zich echt heel erg schuldig dus zei ik snel ‘maar dat geeft toch niet.’
Ik stapte uit en sloeg de deur dicht. Iets te hard. Mijn familie was in Zuid-Limburg, Barry reed de straat uit en ik voelde de lauwe, warme wind van de minitornado die honderden kilometers verderop rond raasde, langs mijn armen waaien.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.