papieren helden

FB

Het weerbarstige liefdesverhaal van mij en Billy

Ik heb nooit een dichter gekend met een naam die klinkt als een Ikea-kast. En zelfs als ik zo iemand had gekend, had ik niet over hem geschreven. Waar ik echter niets aan kan veranderen is dat schrijven als vrouw een uiterst doorzichtige bezigheid is, en dat mijn verlangens, herinneringen en ideeën buiten mijn wil om doorheen mijn teksten te onderscheiden zijn als figuren achter een dun laken. Let daar niet op: het is maar frivoliteit en afleiding. Overigens schrijf ik doorgaans geen liefdesverhalen omdat ik die ook niet graag lees. De enige reden waarom ik nu een liefdesverhaal schrijf is omdat ik snel carrière wil maken, en dit de meest efficiënte manier is om dat te doen. Omdat ik nog nooit een liefdesverhaal heb geschreven en het begin maar moeilijk in mij ontstaat, begin ik met de waarheid.

Het is waar dat Billy mij gevonden heeft.

Hij vond me toen ik op een middag achter de kassa van de Kruidvat stond, waar ik werkte. Hij zou daar normaal gesproken nooit een voet binnen hebben gezet maar heeft me uitgelegd dat hij die middag door een vreemde kracht (mijn aura) naar binnen werd getrokken. Het is ook waar dat hij meteen verliefd op me werd, en dat hij me toen aanspoorde om zo snel mogelijk ontslag te nemen zodat ik meer tijd met hem zou kunnen doorbrengen. Hij heeft me van mijn omgeving gered. Hoewel ik maandenlang dom en stoffig leefde in de Kruidvat voor ik Billy ontmoette, alsof ik van plastic was, was ik nog steeds - dat zei Billy - bijzonder menselijk. Ondanks de Kruidvat was ik zo snoezig en zacht dat Billy snel verliefd op me kon worden. Hij is nog steeds teder verliefd op me, al weet hij niet waarom. Ik heb de verliefdheid van Billy, maar dat is dan ook alles.

Ik word er nooit moe van te kijken naar Billy.

Ik word er nooit moe van naar hem te luisteren, en ook niet aan hem te denken.

Billy zei na onze eerste ontmoeting dat je je altijd vier dagen lang op een liefdesnacht moet voorbereiden, maar ik liet hem snel merken dat met mij een dergelijke termijn moeilijk te handhaven is. Ik heb niet lang de tijd om in dit liefdesverhaal te verblijven, aangezien ik het ook nog moet schrijven en haast heb met mijn carrière. Ik heb dus na enkele dagen mijn intrek in zijn appartement genomen om ieder tijdverlies te beperken. Te midden van de protestacties op de Dam vormt Billy’s appartement een kleurige zeepbel boven de voortdurende woelingen. Billy schijnt zich nergens van bewust te zijn. Zijn plaats is niet helemaal op deze aarde, maar eerder bij zijn zeldzame boeken. Billy is niet geschikt voor protest of polemiek, alleen maar voor wilde tochten op grillige strijdrossen over dampige steppen op zoek naar een geliefde met een perzikhuid, ergens ver weg opgesloten in een Kruidvat aan de rand van de wereld. Omdat ik uit de Kruidvat kom ben ik te dom voor politiek. Ik sta voor het raam en staar naar onbekende vlaggen, luister naar onverstaanbare slogans. Billy legt me niets uit, kranten koopt hij niet. Dit is wat ik begrijp: Amsterdam is een stronthol. Dat is zo omdat, sinds de Nederlandse regering heeft beslist dat Amsterdam geen deel meer is van Nederland, ze hier alle wetten dumpen die rijke mensen willen, zoals anti-huurprijs controle wetten, en hier ook alle mensen dumpen die ze in de rest van het land niet willen hebben (kunstenaars, arme minderheden, en de media in het algeheel). Tegelijkertijd wordt de stad alle federale fondsen ontzegd, waardoor de bourgeoisie vertrekt. Alleen mensen die het zich niet kunnen permitteren te vertrekken en rijke expats die, vluchtend voor terrorisme, geen zak geven om Amsterdam, bewonen nu deze stad. Ondertussen wordt het warmer en warmer dus niemand kan helder nadenken. Niemand percipieert. Onontkoombare waanzin barst overal uit alsof het leven een verschrikkelijk feest is.

Ik dwaal af van mijn liefde voor Billy en tik mezelf hard op de vingers. Het probleem is dat, hoewel alles dat ik tot nu toe over hem gezegd heb waar is, hij me maar weinig interesseert. Toch zal ik nu mijn best doen om, zoals dat hoort in een liefdesverhaal, Billy’s karakter te omschrijven. Billy is erg overtuigd van zijn eigen genialiteit. Hij behoort tot de weinige dichters die nooit aan zichzelf twijfelen. Hij kan echter geen enkele opmerking of ook maar de minste reserve verdragen. Sommige gedichten van hem, zelfs uit zijn bestverkopende reeksen, staan me tegen: te bedacht, te cerebraal. Bloedeloos. Tegen iemand anders zou ik kunnen zeggen: ‘Zal ik het maar verscheuren. Dit lijkt nergens op.’ Billy accepteert zoiets niet. Billy is ook bezeten van een soort angst, niet vanwege de aanhoudende protesten onder zijn raam, maar omdat hij lange perioden van improductiviteit kent. Leven is voor hem een vegetatieve bezigheid, een lot dat hij deelt met alle andere mensen. Zich van de anderen onderscheiden, bestaan, is bij hem alleen mogelijk door woorden. Wanneer het papier dag na dag leeg blijft raakt hij in een paniekerige, gedeprimeerde stemming. Staande aan zijn bureau of op zijn knieën voor de fauteuil waarop ik lig leest hij me urenlang met een stem als een orgel zijn gedichten voor. Zelfs als hij voor mij op zijn knieën ligt houdt hij één oog op zichzelf gericht.

Billy onderhoudt verschillende e-mail correspondenties met dichters die jonger zijn dan hijzelf. Gezien hij tegen mij niet inhoudelijk over zijn werk spreekt heb ik het wachtwoord van zijn e-mail inbox moeten achterhalen. Het is belangrijk dat, ook als Billy daar zelf niet van op de hoogte is (hij is gesteld op het idee geheimen te hebben), ik zijn zielenroerselen in kaart kan brengen. Zo kan ik naar behoren op hem reageren. Over de e-mails zelf heb ik weinig te zeggen anders dan: Billy plagieert Rilke’s Brieven aan een Jonge Dichter. Omdat Billy’s tafeletiquette het enige aspect van zijn persoonlijkheid is waarin hij geen absolute estheet is, is dit het enige aspect van zijn persoonlijkheid waar ik me toe kan verhouden. Billy eet gulzig. Stiekem gluur ik naar zijn uitpuilende ogen, glanzend en dom, die hun best doen geen spoor van de smaken op zijn ruwe tong te missen. In één van zijn handen houdt hij een vork met een bloederig stuk vlees (niet warm en stil, maar levend, ironisch, immoreel) erop geduwd, zijn andere hand ligt stuiptrekkend op het tafellaken. Hij is onrustig omdat het vooruitzicht een nieuwe hap naar binnen te werken voor hem zeer urgent is. Zijn benen bewegen onafgebroken onder de tafel. Over het oppervlak van zijn gezicht bewegen uitbundige kleurschakeringen: rood rond zijn lippen en neusvleugels, bleekwit en blauw om zijn ogen. Een rilling loopt over mijn rug terwijl ik mijn ogen richt op het kopje koffie voor me. Ik kan achteraf niet zeggen of die rilling voortkomt uit walging of lust. Ongetwijfeld beide.

Aangezien ik me voorlopig midden in deze constructie bevind is het me niet geheel duidelijk of het er van buitenaf uitziet als een liefdesverhaal. Ik tast op allerlei manieren in het duister en strek mijn armen daarbij gewillig voor mij uit - zo schrijf ik door. Billy en ik gaan uit omdat Billy bijzonder op de Amsterdamse kunstenaars-scene gesteld is: nooit heeft hij het gevoel dat hij zijn tijd verdoet als hij exposities of literaire evenementen bezoekt. Daar spreekt hij geestdriftig over de parels die hij ontdekt bij het luisteren naar de één of andere literaire podcast, vooral over de inbreng van de jonge Margo Remoque, een mediafiguur, recensente en model wiens ouders een prominente positie in het Nederlandse medialandschap bekleden. Margo heeft onlangs haar romandebuut met de titel De Billen van een Jonge Man Spreiden uitgebracht en volgens Billy bereikt ze daarmee de hoogste toppen van de esthetische stoutmoedigheid. We ontmoeten haar op een boekvoorstelling, waarna we met een gezelschap waar zij ook toe behoort in een bruine kroeg belanden. Margo is aantrekkelijk, ze heeft lange donkerblonde krullen die goud gloeien onder de hittelampen op het terras. Ze herinnert me aan verschillende dingen. Billy is sprakeloos van bewondering voor het klatergoud van haar commentaar, die ze alleen onderbreekt wanneer ze van de dunne sigaret tussen haar rood gelakte nagels trekt.

De volgende dag aan het ontbijt vraag ik Billy:

‘Denk je dat Margo het leven verrukkelijk vindt?’

‘Ik vermoed niet,’ antwoordt hij, kauwend, ‘dat ze het soort mens is dat nadenkt over of het leven al dan niet verrukkelijk is. Waarschijnlijk vraagt haar werk zo veel van haar dat ze geen tijd heeft om lang bij dat soort onzin stil te staan.’

Daarop verliezen we ons beide in onze eigen gedachtengang over hoe veel geluk diegenen hebben wiens werk zo veel van hen vraagt dat het hen van alle onzin af houdt.

‘Maar er moeten toch,’ werp ik op, ‘sommige maanden zijn, misschien in de zomer, waarin ze niet werkt. Ik heb gehoord dat sommige schrijvers huizen in de bergen in Italië kopen om daar hun eigen huishouden te doen voor hun plezier.’

Billy fronst. ‘Ik kan me niet voorstellen hoe een vrouw met gouden haren en zo’n talent de vaatwasser inruimt en de gang stofzuigt voor haar eigen plezier. Waarschijnlijk gaat ze naar het platteland tijdens haar vakanties, en ik kan me inbeelden dat ze daar allerlei kleine, plezierige dingen doet die mensen zoals zij zich kunnen veroorloven - zoals blootsvoets in een beekje gaan staan, of hoog en gevaarlijk zwieren in een hangmat.’

‘En als ze al zo heerlijk om te zien is onder een hittelamp,’ roep ik uit, ‘hoe betoverend zal ze wel niet zijn, blootsvoets in een beekje of zwierend in een hangmat, zij met haar lange gouden haren! Misschien zal het in zo’n geval zelfs in vlechten langs haar rug hangen.’

Het is een beeld dat me de stuipen op het lijf jaagt: Margo met gevlochten haren te midden van haar vakantie, die zich ontspant door zich bezig te houden met kleine, plezierige dingen die mensen zoals zij zich kunnen veroorloven.

Billy schrijft op 20 augustus aan een jonge dichter dat iedereen alleen is in de liefde. Billy gaat tegenwoordig vaker zonder mij naar de culturele bijeenkomsten omdat ik steeds rode wijn mors op de witte linnen broeken die hij voor me uitkiest. Als ik alleen thuis ben verdwijnt het liefdesverhaal naar de achtergrond (hoewel ik er nog steeds in zit en dus nauwelijks overzicht heb). Vroeg in de ochtend ga ik dan op het krukje naast het open raam zitten waar de zon schijnt, en staar ik in de verte naar de glinsterende toppen van de gebouwen ver voorbij de Dam terwijl ik een abrikoos eet. Ik vouw mijn benen onder me, het leven pulseert in mijn aders. Ik ben opgewekt en mooi. Ik heb ook koorts. Waarom deze romantiek: koorts? Omdat ik koorts heb. Mijn ogen prikken, mijn spieren zijn stevig en zwak, mijn hart klopt onregelmatig maar hoorbaar. Wanneer het lichte briesje, de zomerbries, mijn lichaam raakt ril ik heet en koud tegelijk. En dan denk ik snel, niet in staat te stoppen met dingen ontdekken: het komt omdat ik jong ben en wanneer ik aangeraakt word of niet aangeraakt word voel ik dat - zo reflecteer ik. Vrij als ik ben weet ik zelf niet eens wat ik denk. Ik voel een volmaakt dier in mij, vol tegenstellingen. Het idee het dier op een dag naar buiten te laten maakt me misselijk. Misschien walg ik diep vanbinnen van het dier omdat ik het verlangen koester om iemand zoals Billy te behagen. Maar daarnaast koester ik ook het verlangen om hem zonder aarzelen van al zijn bezittingen te beroven. Liefdadigheid maakt me ziek. Liefdadigheid is lauw en pastelkleurig. Het ruikt naar rottend rauw vlees. ’s Avonds vermengen herinneringen van de dag zich met de nacht. In mijn slaap wandel ik steeds door Billy’s appartement, langs de boekenkasten met de glazen deuren, de frisse bloemen op de tafel, de fruitschaal, het beige tapijt waarvan de draden waarmee het geweven is me met een vreemd delirium overvallen - alsof ik ze voor het eerst zie. Elk klein draadje heeft een stem en zingt: ‘Oh, wij zijn het tapijt en wij zijn hier! Wij zijn het tapijt, wij zijn het tapijt, en wij zijn hier!’ Ik word wakker in een bezeten stemming van schoonheid en horror, met een verschrikkelijke angst die reikt tot in mijn botten. Dan, onrustig, denk ik na over de metrolijnen onder het plein buiten het raam, hoe doodnormaal ze zijn en doodnormaal leiden naar Kruidvat-filialen aan de rand van de wereld. Daaraan denkend val ik weer in slaap en ontwaak ik zwetend als de zon schijnt.

‘Ik weet niet,’ zegt Billy, ‘of het goed voor je is om hier lang te blijven.’

Ik kijk hem aan.

‘De oppervlakkige en bedorven aard van deze omgeving,’ zegt Billy, ‘zouden je op de lange termijn diep kunnen verwonden, je geselen, en je ertoe kunnen drijven dat je je gaat gedragen als een geldziek en ijdel wezen.’

Daarna moet Billy naar een lezing en eet ik een abrikoos uit de fruitschaal.

Omdat ik de e-mails die Billy en Margo met elkaar uitwisselen nauwgezet opvolg laat het besef dat er op aarde een wereld bestaat waarin mensen om acht uur op de bus stappen om te werken in de Kruidvat me niet meer los. Billy begint daarbij bezorgd te worden. Iedere ochtend weer wordt hij gewekt door een telefoontje: ‘Meneer, wij willen met de inspectie langskomen om te controleren of u alleen in uw appartement woont, gezien u huurtoeslag ontvangt. Wij hebben verontrustend bericht ontvangen van uw buren en…’ Iedere keer blijft hij lang met de telefoon in zijn hand staan. ‘Heb je al gesolliciteerd?’ vraagt hij met enige angst in zijn stem. Ik geniet ervan die vraag te negeren. Daarna zeg ik hem dat ik nog liever doodga dan terug te keren naar de Kruidvat. Omdat Billy helemaal op zichzelf is gericht, dienen de anderen hem slechts als spiegel. Zodra er ook maar enige schaduw over het beeld glijdt, voelt hij zich weinig op zijn gemak. Hij merkt dat ik anders ben dan hij, dat ik mijn eigen leven en mijn eigen gedachten heb. In mijn ogen wordt niet langer zijn beeld weerspiegeld.

Op een middag midden in het liefdesverhaal leg ik mijn ziel bloot.

Ik zeg: ‘Ik wil niet meer onderworpen worden aan pijn. Pijn en afwijzing zijn gevaarlijker dan ik kan bevatten omdat ik, iedere keer dat ik afgewezen word, fysiek gevaarlijk ziek word. Altijd als ik pijn heb walg ik zo van mezelf - door een stom verlangen te volgen dat ik niet hoefde te volgen, heb ik mijn gedachten verwoest. Ik trek me in mezelf terug. Ik word frigide.’

Billy zegt: ‘Het is onnatuurlijk om seksloos te zijn. Je zit steeds eenzaam voor het raam abrikozen te eten en dat is raar.’

Ik laat het nooit na Billy te fascineren en verwarren. Hoe veel ik ook geef, er is altijd oneindig veel meer in mij om te ontginnen.

Mijn relatie met hem gaat nooit verder, en gaat ook niet achteruit. Ik sta stil in het midden van mijn situatie en kijk om me heen.

En wat ik daar zie is alles en genoeg om te beschouwen.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,