De kat ligt diep te slapen.
De kat ligt diep te slapen. Ik kan me niet herinneren dat ik haar naar buiten heb gelaten maar dat moet wel, ze moet gesprint en geklommen en gejankt hebben want hierbinnen is niks waar ze moe van kan worden. Ze moet in de iep in de voortuin zijn geklommen, op veldmuizen hebben gejaagd. Misschien heeft ze een vogelnestje leeggeroofd, wie zal het zeggen.
Zelfs toen ik gisteravond haar waterbakje ververste en haar voer verving werd ze niet wakker. Dat illustreert wel hoe moe ze moet zijn. Meestal komt ze vanaf de andere kant van het huis aangesprint zodra ze me met brokjes hoort rammelen. Maar gisteravond dus niet. Ze bleef gewoon pitten, onbeweeglijk, in dezelfde houding die er eerlijk gezegd best ongemakkelijk uitziet.
Gek genoeg ligt ze midden in de kattenbak. Meestal doet ze daar alleen haar behoefte en maakt zich direct weer uit de voeten, katten hebben een gevoelige neus en als ik eerlijk ben maak ik de kattenbak lang niet vaak genoeg schoon, meestal liggen er wel een paar drolletjes in, wat het des te vreemder maakt dat ze zo ontspannen blijft liggen.
Er zit wat vochtig grind op haar wang, als ze niet zo diep in slaap was zou ze daar vast last van hebben. Soms zie je haar heel schattig haar kattenneusje optrekken als er iets jeukt of zo, dat zou je nu ook verwachten maar dat doet ze niet. Dus dat grind blijft aan haar vacht geplakt. Ze moet echt heel moe zijn, te moe zelfs om haar ogen dicht te doen.
Ik ga bij haar op de vloer zitten, naast de kattenbak. In kleermakerszit. Er loopt een vlieg over haar wang. Ik wuif hem weg.
Als ze straks wakker wordt gaat ze zich heel uitgebreid uitrekken.
Straks pak ik een blikje Felix. Fijne stukjes in gelei. Die vindt ze heerlijk maar die mag ze bijna nooit, maar ik vind dat ze wel wat verwennerij verdiend heeft vandaag. Wie weet heeft ze een rat verjaagd. Als ze straks wakker wordt zorg ik dat ik klaar ben om haar voederbakje direct bij te vullen. Als ze dan nóg blijft slapen, hou ik het bakje bij haar neus. Als ze het ruikt, zal ze blij verrast wakkerschrikken.
Misschien is ze al wel wakker….
Misschien is ze net wakker geworden en miauwt ze alweer. Ja, dat klinkt eigenlijk best waarschijnlijk. Ik hoor in elk geval geen stilte meer, ik hoor haar niet meer zwijgen. Maar helemaal zeker weet ik het niet want ik heb mijn vingers in mijn oren gestoken en roep heel hard ‘laa laa laa’. Ik denk dat ik dat maar blijf doen, net zolang tot ze opstaat.
De pen is lang niet zo machtig als vingers in je oren steken en heel hard la-la-la zingen.
‘Kun je mechanieken van pure kwaadaardigheid blootleggen door middel van verhalen?’
Misschien kun je alles blootleggen door middel van verhalen. Kun je alle denkbare structuren van het kwaad ontdekken, opschrijven, uitwerken, ontmaskeren. Geef me een misdaad en ik breng hem aan het licht. Wijs me een onrecht en ik leg er de vinger op. Geef me een kistje, een krukje, een kansel en ik klim erop en ik vertel –
wat er mis is. Wat er verkeerd gaat. Wie het verkeerd doet en waarom. Hoe het beter zou kunnen. Wat ik er zelf aan kan doen. Wat jij eraan kunt doen. Wat we er samen aan kunnen doen, als maatschappij in het algemeen, als mensheid, als wereld. Hoe we kunnen voorkomen dat het morgen weer gebeurt. Hoe we het kunnen herkennen als het zich herhaalt in een nieuwe gedaante, achter een nieuw masker. Hoe het kwaad nieuwe willekeurige slachtoffers uitkiest en opnieuw begint. Ik zal het allemaal verklaren, haarfijn, tot in detail.
Stel dat ik dat allemaal weet en allemaal vertel
en dat er dan niet wordt geluisterd.
Dat ze hun oortjes in houden, dat ze haastig doorlopen en niet stil blijven staan, dat ze om drie uur een afspraak bij de tandarts hebben, dat ze heel nodig moeten plassen. Stel dat ze me tl;dr’en, dat ze elk woord dat ik zeg met een gek stemmetje herhalen –
wat maakt het dan uit hoe goed ik de mechanieken van kwaadaardigheid blootleg? Hoe goed ik de ethische en historische componenten betrek, hoe zorgvuldig ik stilsta bij de belangen van de verschillende partijen, bij de perspectieven van alle betrokkenen?
Wat heb ik eraan te praten als ik alleen tegen mezelf praat? Wat heb ik eraan om mijn telefoon in de houder te zetten, de selfiecamera aan te zetten en uit te leggen hoe het in elkaar zit? Dat het op moet houden? Hoe het op moet houden? Ik zie mijn gezicht op het telefoonscherm, ik zie het verdriet, de allesverterende woede, de machteloosheid in mijn blik. De tranen die ik in mijn ogen zie versterken de tranen in mijn ogen versterken de tranen die ik in mijn ogen zie, lichtdeeltjes die oneindig heen en weer pingpongen tussen mijn gezicht en de camerasensor maar nooit verder reiken dan dat.
En als er niemand kijkt en niemand luistert, als degenen die het zouden moeten horen, degenen die het nog niets kan schelen, die het met me oneens zijn en het niet willen horen,
als ik ze niet kan bereiken –
als die hun vingers in hun oren stoppen en keihard ‘laa-laa-laa’ gaan zingen –
als ik alleen verklaar voor mensen die het toch al met me eens zijn –
dan kan ik analyseren wat ik wil en bereik ik voor de duizendste keer de mensen die het met me eens zijn.
Maar die waren het al met me eens.
En de rest, die doet een plas.
Laten we monumenten neerzetten voor daders in plaats van voor slachtoffers.
Laten we monumenten neerzetten voor daders in plaats van voor slachtoffers.
Laten we beelden maken van door demagogen opgezweepte moordlustige meutes, laten we geen plaques aanbrengen op plekken waar de doden vielen, maar op de plekken waar de schutters stonden.
Laten we portrettengalerijen volhangen met figuren van met haat vertrokken gezichten. Een bronzen beeld neerzetten van een scherpschutter die zijn wapen aanlegt op een tweede bronzen beeld aan de overkant van het plein, van een nietsvermoedend spelend kind. Een buste plaatsen in het plantsoen van koning Leopold II, die waterputten vergiftigde zodat de Herero omkwamen van de dorst.
Laten we een belangrijke autotunnel vernoemen naar Jan Pieterszoon Coen.
Laten we ook struikelstenen in het plaveisel leggen voor het banale kwaad, voor de ambtenaren, de radertjes, de mensen die hun mond hadden kunnen opendoen maar het niet deden. Zo van: ‘Op dit adres woonde Titus van Borkum, medewerker van de Nederlandse Spoorwegen, die op 3 augustus 1943 de wissel bij emplacement Emmen omzette zodat de trein uit Westerbork de rit naar Auschwitz kon vervolgen.’
Of: ‘Op dit adres woonde Jasmina Beukhof, die op 8 mei 2013 hoorde dat haar bovenbuurvrouw door haar echtgenoot geslagen werd maar geen hulpdiensten belde.’
Als we willen begrijpen hoe het kwaad in elkaar steekt, moeten we ons in daders verdiepen. We kunnen de hele wereld in brons gieten om bij slachtoffers stil te staan. Op elke stoep een stolperstein, op elke hoek een monument. Maar het maakt niet uit of je moslim bent, jood, vrouw, homo, palestijn, of witte heteroman. Iedereen kan slachtoffer worden, en niemand wil het zijn: maar wie een hond wil slaan...
Van slachtoffers kun je niks leren. Het doet er niet toe of het slachtoffer een kort rokje aanhad, zijn homoseksualiteit best had kunnen verbergen, gewoon had moeten weten dat je als zwarte maar beter niet in die kroeg kunt komen. Uit willekeurige slachtoffers – en bijna alle slachtoffers – kun je geen lessen trekken.
Uit daders wel.
Als we willen voorkomen dat we het verleden voor de honderdste keer gaan herhalen moeten we de daders bestuderen. En ieder jaar op 4 mei de aanrichters van het kwaad herdenken. Eventueel meten we hun schedels op, zetten we hun hersenen op sterk water, alles, wat dan ook, om erachter te komen wat we kunnen doen om te voorkomen dat zij, dat wij nog meer slachtoffers maken.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.