papieren helden

FB

Vijftien

Toen ik vijftien was kreeg ik de ziekte van Pfeiffer. Ik had de week daarvoor op één avond twee verschillende jongens gezoend. De ene in De Blauwe Papegaai, waar de hitte alles vertraagde en het rook naar vers zweet, en de ander tegen de hekken van een bouwplaats.

Er zijn twee typen Pfeiffer. Ik had ze allebei. De dokter stond voor een raadsel maar ik wist hoe het kwam.

Ik kon amper op mijn benen staan. Mijn moeder bracht me eten en drinken op een dienblad. De hele dag lag ik in bed. Californication van The Red Hot Chilli Peppers stond op repeat en ik dacht aan Anthonie Kiedis. Ik had het gevoel dat ik hem begreep maar ik was te moe om te masturberen.

Van een vriendin met wie het niet zo goed meer liep sinds ze naar een andere middelbare school was gegaan, kreeg ik een lange brief. Ze was erbij, die avond dat ik Pfeiffer kreeg. Er stond in dat ze geen zin had om vriendinnen te zijn met een afgelikte boterham. En nog wat meer, maar de rest is niet blijven hangen. Het waren vier kantjes. Ik verscheurde de brief en stopte hem terug in de enveloppe. Retour afzender, schreef ik. Daarna moest ik twee dagen uitrusten.

Ik kreeg ook een grote kaart met daarop een beer. Van de hele klas. Op de buik van de beer stond beterschap. Iedereen had zijn naam op de kaart geschreven. Ik had een hekel aan al mijn klasgenoten, behalve aan Dirk. Dirk was een jongen waar ik al meer dan een jaar verliefd op was.

Zes maanden na mijn ziekbed ging ik weer naar De Blauwe Papegaai. Dirk was er ook en we kregen verkering. Het was carnaval. Zijn jas leek op een slaapzak. Er stonden twee enorme letters H op. Hij droeg een witzijden overhemd en zijn haar was cookiemonsterblauw. Ik had een heel kort rokje aan en glitters op mijn benen. Het vroor dat het kraakte maar dat kon me geen bal schelen.

Mijn moeder vond het niet erg dat ik hele korte rokjes droeg.

‘Laat zien wat je hebt,’ zei ze. ‘Je bent jong, je hebt mooie benen.’

Haar vriendinnen, die altijd bij ons aan de keukentafel zaten, waren het met haar eens.

‘Als je maar jezelf bent,’ zeiden ze. En: ‘Liever een land vol dan een hand vol.’

Mijn vader vond er het zijne van, maar als het over de opvoeding ging, zei hij altijd kwaad dat hij zijn handen ervan afgetrokken had.

‘Het is niet meer mijn project,’ zei hij dan.

Mijn vader zat veel in Frankrijk. Daar had hij een nieuw project: een overwoekerd stuk land met vleermuisrijke ruïne waarop hij een biologisch-dynamische moestuin wilde aanleggen samen met een groep mensen die dat ook wilden.

Hij woonde in een oude stacaravan, waste zijn haar onder een kleine waterval en poepte in een zelf gegraven gat waar stro in lag. Hij stookte vuurtjes en rookte joints.

‘Ik heb hier een leven opgebouwd,’ zei hij toen mijn moeder hem vroeg of hij nog van plan was om thuis te komen. Dus gingen we naar hem toe op vakantie.

‘Als hij niet naar ons komt, dan gaan wij wel naar hem toe,’ bleef mijn moeder grimmig zeggen, dertienhonderd kilometer lang, achter het sidderende stuur van onze Renault Clio.

Mijn vader stond de struiken te maaien met een bosmaaier. Hij leek een tikje verbaasd dat we er waren.

‘Ik dacht dat jullie meer van de strandvakanties waren,’ zei hij. Zijn huid was bezaaid met snippers en hij rook naar bladgroen.

Toen we terugkwamen uit Frankrijk heeft Dirk me ontmaagd. Niet met zijn piemel, maar met zijn handen. Het gebeurde thuis in het donker op de bank. We waren uit geweest en mama lag al te slapen. Dirk had gezegd dat hij van me hield en stak zijn vingers bij me naar binnen. Hij likte wat en daarna trok ik hem af tot hij klaarkwam. Toen we later in de badkamer het licht aandeden, zag ik dat zijn hele gezicht onder het bloed zat. Ik deed het licht weer uit, kuste het bloed van zijn gezicht en bedacht me dat je sommige dingen beter voor jezelf kunt houden.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,