Ik kijk naar mijn reflectie in jouw leesbril en ik wou dat we kinderen hadden. Of een hond. Dan hadden we iets om over te praten omdat er van alles geregeld zou moeten worden. Zijn de poepzakjes alweer op? Heb jij het knuffelkonijn gezien? Ja, we hebben de bonsai, maar die heb jij vanochtend al water gegeven, dat heb ik zelf gezien en jij zag dat ik het zag, dus daar hoeven we het niet meer over te hebben. Ik wil je vragen of je nog koffie wil, maar je hebt je tweede al op en je mok al afgewassen en in het afdruiprek gezet.
In je leesbril zie ik ook wanneer je op facebook zit en wanner je echt aan het werk bent. Af en toe verschijnt er een glimlach op je gezicht. De reflectie is te klein om te kunnen zien of je dan naar een kattenfilmpje zit te kijken of dat er een van je vrienden een geestige statusupdate heeft geplaatst. Soms open ik dan ook facebook en kijk ik of misschien een van onze gemeenschappelijke vrienden iets grappigs heeft gepost zodat ik over hetzelfde kan glimlachen.
Weet je nog dat het in het begin voelde als weekend? Dat we toen de wekker ging, nog even bleven liggen omdat jij geen trein hoefden te halen en ik me niet naar de zaak hoefde te haasten. En dat we toen de pancakes maakten, die we normaal alleen af en toe op zondag aten.
De keukentafel bleek breed genoeg zodat we er met onze laptops tegenover elkaar konden zitten. En smal genoeg voor onze voeten om uit onze pantoffels te komen en elkaar onder de tafel op te zoeken. Ik luisterde naar je stem, hoe je in online vergaderingen intelligente opmerkingen maakte over dingen waarvan ik nog nooit gehoord had. Onze blikken vonden elkaar af en toe boven onze schermen.
Weet je nog hoe we een uur bezig waren om samen de boodschappenlijst te maken? Dat we zo veel wilden kopen dat we heel lang niet meer hoefden te gaan en ook weer niet zó veel dat anderen ons van hamsteren zouden kunnen beschuldigen. Voor de Jumbo scheurden we de lijst in tweeën en gingen we elk van ons met een helft van de lijst met anderhalve meter afstand achter elkaar in de rij staan. In de winkel worpen we elkaar stiekem blikken toe. Vanuit de koeling met de vleesvervangers zag ik hoe jij in de fruitafdeling zwaaide en een bak aardbeien omhooghield die niet op de lijst stond. Ik knikte. Op veilige afstand volgde je me naar het schap met de slagroom. Je liet je tong over je lippen gaan toen ik de spuitbus pakte.
Weet je nog hoe we in de eerste week seks hadden tijdens je werkoverleg? Dat we drie keer controleerden dat webcam en microfoon echt uit waren en dat ik voor de zekerheid de camera met mijn trui bedekte. Dat we hoorden hoe je collega’s het over integrale beleidsplannen, voortgangsrapportages en niet behaalde mijlpalen hadden. En hoe we net op tijd voor de rondvraag klaar waren, jij met lichtrode wangen weer naar je plek ging, mij mijn trui aanreikte, je microfoon weer aanzette en met serieuze blik mededeelde dat je morgen een bijgewerkte versie van het risicoregister rond zou sturen, terwijl ik nog even op de hoek van de tafel bleef zitten.
Als je echt aan het werk bent, dan hoor ik je soms ademen. Dan kijk je gefocust op je scherm, naar een overvolle tabel of een tekst, en verdwijn je erin. Ik maak wel eens een klein geluid. Een kuchje, of ik tik met mijn vingernagel tegen mijn theeglas, alleen maar om te kijken of je reageert.
Soms treffen onze blikken elkaar nog. Als ik naar je leesbril staar en jij ineens opkijkt. Meestal kijk ik dan meteen weg, bang dat je vraagt of er iets is en ik alleen maar ‘nee, niets’ kan zeggen. Aan de manier hoe je je stoel naar achteren schuift kan ik horen of je naar het toilet gaat, naar de koelkast of naar het raam om even naar buiten te kijken.
Vanavond wil ik je kunnen vragen hoe je dag was. Dat jij dan zoiets zegt als ‘druk’ en vertelt dat je veel vergaderingen hebt gehad en tussendoor aan een adviesrapportage moest werken omdat er ineens nieuwe revisies doorgegeven werden. Maar dat weet ik al. Ik weet zelfs wat er in die vergaderingen is besproken en dat je tijdens het herschrijven van de rapportage gebeld werd omdat er weer een nieuwe revisie aankwam.
Ik zou graag ruzie met je willen maken. Een echte ruzie. Over iets heel onbenulligs. Dat we allebei onze stemmen verheffen en dingen tegen elkaar roepen waar we onmiddellijk spijt van zullen hebben. Maar dat we er toch mee doorgaan. Dat jij misschien zelfs naar de slaapkamer loopt, alleen maar om mij niet meer te hoeven zien. Dat we dan tegelijkertijd sorry gaan zeggen en over de pijnlijke dingen kunnen lachen die we naar elkaars hoofden hebben geslingerd.
Soms als je naar het toilet gaat en de deur achter je dicht hebt gedaan, dan stel ik me voor dat je er niet bent. Ik bedoel niet dat je dood bent, maar dat je nooit hebt bestaan. Dat ik de ruimte niet met je hoef te delen. En de lucht om te ademen. Als ik dan de spoeling hoor en iets later de deur opent dan ben ik tegelijkertijd teleurgesteld en blij je te zien.
Je zet je leesbril af, legt hem naast je laptop neer. Nu ga je je stoel naar achteren schuiven en opstaan, ik denk dat je moet plassen, na de twee koffies. Maar je blijft zitten, kijkt mij aan.
‘Wat is er?’ vraag ik.
‘Ik heb je een mail gestuurd,’ zeg jij.
Ik klik erop. Of we twee cavia’s zullen nemen. Dat je ons al een paar weken geleden op een wachtlijst had gezet. Er zit een foto bij, ze zijn bruin-wit, de kleinere heeft zijn neus in de vacht van de grotere verstopt. En dat we ze morgen kunnen ophalen.
Ik kijk op, jij hebt je leesbril alweer opgezet en bent verdwenen in een van je tabellen.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.