papieren helden

FB

De secondant

De handschoen kwam in een doos van Hermès, boodschapper van de goden. Het leer zag er voller uit dan normaal, alsof er nog een hand in zat, en iedereen zweeg. Lucian had nog nooit afgehakte ledematen ontvangen maar we keken nergens meer van op. Een Deense rapper had vorig jaar nog een voet in zijn zwembad gevonden. We roken niets vreemds. Voorzichtig pakte Lucian de handschoen op bij de vingers en hij verschrompelde. Er stroomde as uit die terug in de doos viel, as en botresten en haren, en we deinsden terug, niet omdat we vies waren van menselijke overblijfselen maar omdat we wisten wie de afzender was. Het briefje viel als laatste uit de handschoen. Een datum, een tijdstip en het adres van een snackbar in Zuid.

Lucian nam me apart in de grote hal tegenover zijn privélift. Op de marmeren tegels lag een jaguarvel. Hij fluisterde, nog onder de indruk van de stijlvolle manier waarop hij net was uitgedaagd. ‘Een duel. De armoedzaaier daagt me uit voor een duel. Nu heb ik een secondant nodig.’

We zaten in zijn appartement met vrienden van hem, jongens die hun best hadden gedaan om al die jaren bij hem in de buurt te blijven. Ze raakten niet uitgepraat over de handschoen, die tussen de wietzakjes op tafel lag, maar ze durfden hem niet aan te raken. Ik keek naar de rij platenhoezen aan de muur van de hal met rechts Lucians laatste album, God is goed. Hij lag op een opgeblazen flamingo in een roze pak met badende nimfen om hem heen, modellen die hij uit Londen had laten komen. Tijdens de shoot voor de albumhoes had Mario Testino hem vriendelijk wat lijntjes aangeboden met in zijn ogen de suggestie dat hij nog iets anders kon geven, maar Lucian had net zo vriendelijk geweigerd. De recensenten waren een keer voorzichtig positief en het album verkocht boven verwachting. Ik was tevreden. In het eerste deel van God is goed etaleert Lucian zijn succes in tracks als ‘Toerisme’ en ‘Mercedes’ maar vervolgens moedigt hij zijn fans aan om op het rechte pad te blijven, geen drugs te gebruiken en zich niet met criminelen in te laten. ‘Schaamteloos moralistisch’, schreef een recensent maar ‘hij rapt met de flow en de zelfgenoegzaamheid van een Amerikaanse televisiedominee en dat werkt wonderbaarlijk goed’. Gewapend met zijn nieuwe status als moralist trok Lucian de wijken in om voorlichting te geven op scholen. De grote radiostations draaiden hem steeds vaker.

‘Ik denk niet dat een duel bij je nieuwe imago past’, zei ik.

Hij schudde zijn hoofd. Acht jaar geleden stond hij voor de deur van de platenmaatschappij, een magere jongen met kort haar en flaporen en een USB-stick in zijn hand. Hij droeg een mohairwollen trui, een pantalon en zwarte schoenen, alsof hij verwachtte dat hij meteen een video kon opnemen. Ik werd zijn manager en na een paar jaar wisten we allebei dat hij altijd een middelmatige rapper zou blijven, maar ik had de indruk dat we daar allebei mee konden leven.

‘Te laat, man, ik heb de handschoen al opgepakt. En iemand in dit land moet het kwaad bestrijden.’

‘Als je secondant heb ik de taak – nee, de plicht – om een duel te voorkomen.’

‘Dus rijd je overmorgen naar die snackbar. Ik trek me alleen nog terug als hij zijn laatste album van de streamingdiensten haalt. Spotify, Apple Music, YouTube, alles. Geef dat maar door aan zijn secondant.’

We wisten allebei dat de Un/touchable dat niet zou doen.

II

Maar als je naar een snackbar in Zuid gaat kun je niet met de auto, vond ik, en dus nam ik de metro. Net als bij zoveel anderen ontstond mijn liefde voor hiphop in het openbaar vervoer op weg naar school met een rugzak en een koptelefoon. En ik kan nog steeds genieten van de rit, hoe de metro nu eens een tunnel in duikt en dan weer een paar meter boven de grond zweeft in een landschap met autowegen, loodsen en parkeerplaatsen. Een ritme dat nooit verveelt. Onderweg streamde ik het enige album van de Un/touchable, Alles is goed. Op de hoes een foto van een Indiase sadhoe die een menselijke schedel in zijn linkerhand vasthoudt. Zodra je op play drukt val je midden in de track, de enige, want Alles is goed duurt precies zestig minuten en de delen vloeien in elkaar over. En als de plaat eindigt, ben je weer bij het begin, de verkondiging van de volmaaktheid van alles op aarde en dat tegenstellingen illusies zijn. Het album is een ode aan alles wat mensen smerig vinden, maden in een vuilnisbak op een zomerdag of de ingewanden op de tegels van een slachthuis. Boven de beats uit hoor je soms het ruisen van een doorspoelend toilet. De plaat dijde uit in de hoofden van de fans, als een onbekende bacterie die zich tegoed doet aan chemisch afval onder de grond, en telkens als ik hem opzette liet ik me meevoeren door de ijle stem van de Un/touchable. Eerst dacht ik dat zijn filosofie was geïnspireerd door het Amerikaanse transcendentalisme. Maar een recensent ontdekte dat de man op de albumhoes een Aghori is, Hindoeïstische asceten die leren dat Shiva volmaakt is, alwetend, almachtig en alomtegenwoordig, schepper van alles en dat daarom alles in het universum volmaakt moet zijn. Alle tegenstellingen zijn illusies – goed en kwaad, mooi en lelijk, schoon en vies, strepen in de hoofden van mensen. Later zag ik op National Geographic een documentaire over deze asceten. Ze streven naar verlichting door zich aan de absolute volmaaktheid over te geven en ‘smerigheid’ te omarmen in rituelen. Sommigen drinken urine uit schedels of bedekken zich met de as van verbrande lijken langs de Ganges. Vroeger waren ze als een van de weinigen op het subcontinent bereid om de Dalit aan te raken en te verzorgen.

Lucian had daar allemaal geen boodschap aan. Alles is goed verscheen precies zes maanden na God is goed en hij beschuldigde de Un/touchable van plagiaat, vond bovendien dat die de gek met hem stak door zijn boodschap aan jongeren om op het rechte pad te blijven zo te verhaspelen. Dit is geen plagiaat, probeerde ik hem duidelijk te maken, en de verwijzing in de titel is misschien een compliment, maar hij zinde al op wraak.

Het regende toen ik uitstapte. Ik probeerde me er niet aan te storen en dacht aan de lange douche die ik ’s ochtends had genomen. De snackbar bevond zich op een plein tussen een Halal-slager en een belwinkel. Precies voor de ingang lagen twee zwervers naast elkaar in paarse slaapzakken, maar ze sliepen niet en waren druk in gesprek. Voorzichtig stapte ik over hen heen. Ze was de enige klant, zat aan een tafel bij het raam en zwaaide, dus ik ging tegenover haar zitten.

Toen ik mijn hand uitstak, liet ze haar vette vingers zien, en zei: ‘Jij bent Lucians secondant zeker. Ik heet eigenlijk Esmée, maar je mag me ook Sheila noemen. Luister. Ik vind dit gesprek onzin, maar het is nu eenmaal verplicht. Voor elk officieel duel moeten de secondanten bij elkaar komen.’

Ze was ongeveer even oud als Lucian. Haar kauwgom had ze tegen de rand van het plastic bakje geplakt dat was volgepropt met patat, kebab en een vijandige lading knoflooksaus. Af en toe roerde ze erin met haar vingers en ze at terwijl ze sprak, wat ik altijd zo onsmakelijk vind – vooral als vrouwen het doen – maar toen bedacht ik dat de Un/touchable mijn lichte walging juist zou afwijzen, net als de eetgewoonten waarmee ik ben opgevoed en ook de manier waarop mannen naar vrouwen kijken, als hogere wezens die schoner en netter zouden zijn. Allemaal illusie.

‘Ken je de Un/touchable persoonlijk?’, vroeg ik.

Ze schoot in de lach. ‘Natuurlijk ken ik hem. Hoezo vraag je dat?’

Achter de toonbank stond een knappe jongen van een jaar of achttien, gekleed in een smetteloze witte bies, alsof hij een kok in een Michelin-restaurant was. Misschien was hij wel de Un/touchable.

‘Nou, omdat niemand echt weet wie hij is. Net als bij die Italiaanse schrijver, Elena…’

Ze zuchtte en haalde haar schouders op.

In juni zouden we Lucians zogenaamde rivaal voor het eerst ontmoeten. Lucian was de hoofd-act van een festival totdat ik op het laatste moment het bericht kreeg dat de organisatie de onbekende rapper had kunnen boeken. Of Lucian niet een uur eerder kon optreden? Toen ik Lucian belde, was hij opvallend gelaten.

Een loods aan de rand van het park diende voor de gelegenheid als backstage. Lucian en de band waren nog wat nummers aan het doornemen, totdat er een bleke jongen binnenkwam, gevolgd door een paar oudere mannen in de zwarte T-shirts die vaak bij geluidstechnici of producers horen. Hij droeg een witte kaftan en de ruimvallende zelfverzekerdheid van een scholier die voor het eerst de zalen van het hoger onderwijs betreedt. Twee vrijwilligers van het festival wezen naar hem.

‘Dat is ‘em’, zeiden ze verrukt. ‘De Un/touchable.’

Toen we naar buiten liepen om langzaam richting het hoofdpodium te wandelen, stond de Un/touchable wat verderop bij een vuilnisbak een sigaret te roken zonder zijn entourage. Lucian liep op hem af en even dacht ik dat hij gewoon wilde kennismaken. De fluim was hard en raak. De jongen veegde het verbaasd af. Ik was verbijsterd. Niemand had het gezien.

‘Waarom deed je dat nou’, vroeg ik later in de auto.

‘Als alles volmaakt is, dan ook mijn speeksel. Dit is zijn filosofie, niet de mijne.’

Terwijl hij dit zei, had hij een gepijnigde uitdrukking op zijn gezicht, alsof hij het slachtoffer was.

De volgende ochtend las ik in de krant dat de jongen een uur lang had geplaybackt. Pas toen de Un/touchable op andere festivals verscheen in de gedaante van een transgender vrouw, een man van Vietnamese afkomst en een tienermoeder, zich eindeloos splitsend en transformerend tot verschillende avatars, begreep ik het. Is de laatste grote tegenstelling in onze samenleving niet die tussen artiest en publiek, zender en ontvanger, principaal en secondant? ‘De Un/touchable maakt kunstenaars van ons allemaal’, schreven de recensenten. Iedereen kon op het podium staan om de boodschap te verkondigen. We zijn allemaal de Un/touchable.

Daarom wilde ik dit duel voorkomen. Met één man duelleren is nog overzichtelijk, maar niet met zoveel manifestaties.

Sheila schoof het plastic bakje in mijn richting met de helft van het kebabslachtveld nog onaangeroerd. Ik bedankte en ze haalde weer haar schouders op.

‘Is een duel ook niet een illusie en een tegenstelling, twee mannen die tegenover elkaar staan en zich klaarmaken om de ander te verwonden? Laten we stoppen met deze onzin. Namens Lucian bied ik mijn excuses aan voor dat incident in juni.’ Ik zag aan haar gezicht dat ze geen idee had waar ik op doelde. ‘Excuses’, fluisterde ik nog een keer.

Ze schudde haar hoofd en boog zich naar voren alsof ze een geheim openbaarde: ‘Luister. Zaterdag 14 januari in het zestiende arrondissement van Parijs. De Un/touchable heeft twee adressen in de Avénue Victor Hugo gehuurd, nummer 25 en nummer 38. Vanaf half zeven staat de buitendeur van nummer 25 op een kier. Loop de trap op naar de eerste etage. Daar vinden jullie een deur die niet op slot zit. Jij stelt je op voor het raam aan de straatkant en precies om zeven uur gaat het licht aan in het appartement ertegenover. Dan zien jullie mij, de secondant van de tegenpartij. We openen beiden tegelijk de balkondeuren. Het licht gaat bij ons uit en weer aan, exact driemaal. Bij de derde keer staat de Un/touchable voor het raam en moet Lucian gereed zijn om te schieten. Met een pistool, het type en kaliber maken niets uit. Moge de beste winnen.’

III

Het bord gaf aan dat we over tien kilometer in Nazareth zouden zijn. Ik parkeerde de auto bij een tankstation. Lucian had Benji meegevraagd en een jongen uit Roethenië met een moeilijke naam die we allemaal de Roes mochten noemen en die zijn streetwise Nederlands combineerde met restjes Esperanto, zijn moedertaal. De jongens waren hun tocht naar Parijs aan het streamen en hielden niet op over het aanstaande duel en hoe het klassieke tweegevecht overal in Europa weer populair was geworden. Ze spraken over de legendarische confrontaties van de afgelopen jaren tussen rappers alsof het kickbokswedstrijden waren. Ook lieten ze het wapen zien aan de volgers, een Glock 9mm, precies hetzelfde type dat Osama Bin Laden bij zich had toen de Amerikanen zijn schuilplaats vonden. Pas toen ik de blikjes Red Bull afrekende had ik door dat het al de hele tijd regende. Langzaam liep ik naar de auto terug en er ging een schok van heimwee door me heen. Hoe vaak had ik niet vroeger met mijn ouders op zulke parkeerplaatsen gestaan tijdens vakanties? Toen ik op school zat, wilde ik een rapper worden, en toen dat niet lukte zocht ik de nabijheid op, de gloed van het succes van anderen. Lange tijd was ik tevreden met mijn rol als secondant, maar nu dacht ik aan het burgerlijke leven van mijn ouders, en vroeg ik me af of ik niet beter naar hen had kunnen luisteren door mijn opleiding accountancy af te ronden. Dan stond ik vandaag niet op een regenachtige parkeerplaats ergens in Vlaanderen, op weg naar een onzinnig duel waarvan niemand iets goeds kon verwachten.

De jongens werden stiller toen we door Parijs reden. Benji keek nerveus naar de Glock op zijn schoot, maar Lucian had een gelukzalige glimlach op zijn gezicht. We hebben geen bewoners nodig, fluisterden de paleizen van het zestiende arrondissement. Leegstand maakt ons onbereikbaar en volmaakt. Lucian zei dat hij genoeg geld had om hier een hôtel particulier te kopen. Ik vroeg mij af of de architecten en bouwmeesters van de zeventiende eeuw hadden kunnen bedenken dat jongens als Lucian ooit de stadspaleizen zouden komen opeisen. Met een slecht voorgevoel parkeerde ik de auto in een ondergrondse parking aan het einde van de Avénue Victor Hugo. Het was warm voor de tijd van het jaar. Lucian wilde plotseling naar de Starbucks, maar het was al vijf voor half zeven en de Glock – net geladen door de Roes - zat in Benji’s rugtas. Daarom leek het me beter om zo snel mogelijk naar het adres te lopen, dat zich in een rustiger deel van de straat bevond. De buitendeur stond inderdaad op een kier. In het trappenhuis hing de geur van allesreiniger en goedkope hotels en de loper was versleten. Voorzichtig opende ik de deur van het appartement op de eerste etage en stak mijn hoofd naar binnen. We liepen de krappe gang door naar de woonkamer en het eerste wat ik zag was de zuil van glas die van de vloer tot aan het plafond reikte, donkerblauw verlicht in de hoek naast het raam.

‘Er zwemmen fiŝoj in’, riep de Roes, die naast me stond. Hij schudde zijn hoofd: ‘Heb je zoveel monon, ga je vissenkom kopen.’

Het was inderdaad een aquariumzuil en hoewel er enorm veel water in moest zitten hadden de vissen voor mijn gevoel nog steeds weinig ruimte. De Roes draaide aan een paar knoppen en de twee kroonluchters gingen aan die zowel de ornamenten aan het plafond als de tapijten op de vloer verlichtten. In een kabinet stonden Chinese vazen en boeken uit een antiquariaat. Dit alles ging aan Lucian voorbij. Hij sprong heen en weer met de Glock nu in zijn linkerhand, alsof hij zich oplaadde voor een concert.

‘Waar ga je heen, frato?’, riep de Roes plotseling.

Lucian was al weg. ‘Buiten sigaret roken’, zei Benji in zijn plaats. ‘Schiet wel op’, riep hij hem na.

Ik schoof de gordijnen opzij. In het appartement tegenover ons was het nog donker. Samen met Benji verplaatste ik een bank, zodat Lucian veilig opzij kon duiken als het nodig was. Om vijf voor zeven was hij nog niet terug en de Roes liep nu ook naar beneden om onze principaal op te halen, de held van dit verhaal. Precies om zeven uur ging het licht aan in het andere appartement terwijl ik voetstappen hoorde op de gang.

Benji zuchtte: ‘Daar zijn ze eindelijk. Nu kunnen we beginnen.’ Hij pakte zijn telefoon en begon te filmen.

Voorzichtig opende ik de balkondeuren en leunde tegen het hek. Het licht in het andere appartement bleef aan, maar geen spoor van Sheila. Iemand tikte op mijn schouder, ik sloot mijn ogen en ik zat weer in het Olympisch Stadion naast mijn vader op een zonnige dag in april, zo lang geleden dat de hardlopers in mijn herinnering witte kleding droegen zoals in de jaren twintig van de vorige eeuw. Ze stonden klaar om weg te rennen en de starter hield het pistool in de lucht, maar het duurde zo lang en de stilte kroop over onze hoofden naar beneden. Iedereen wachtte op het schot. In de avenue en ook in het appartement was het plotseling donker en ik realiseerde me dat ik opgelucht was toen ik mensen hoorde schreeuwen. Dit is een ramp van menselijke proporties. Opletten en adem halen, gewoon in leven blijven. Maar terwijl ik mijn telefoon pakte om de zaklampfunctie in te schakelen begon het aquarium te zoemen, eerst zacht, alsof het mechanisme automatisch op noodstroom overschakelde, en vervolgens steeds luider. Een oorverdovende knal, geluid van brekend glas en gillende mensen op straat, Benji die iets riep, het startsein in het stadion dat nu in deze straat klonk en ik zette me schrap om achter Benji aan weg te sprinten. Het aquarium, nu gaat het gebeuren, maar toen ik me omdraaide bij de deur naar de hal was de zuil nog heel. De vissen zwommen onverstoorbaar verder. In het trappenhuis stommelde ik naar beneden.

Buiten stonden mensen in groepjes bij elkaar als na een aardbeving. Overal lagen scherven van ramen. Sirenes loeiden, maar de Eiffeltoren in de verte was nog steeds verlicht. Ik kon Benji en de Roes nergens vinden. Wat verderop, in de richting van de Arc de Triomphe, stonden een aantal gebouwen in brand. Maar niemand was in paniek en mensen begonnen elkaar uitgelaten te omhelzen. Er was een ramp gebeurd, maar toch leek alles zo volmaakt.

De deur van het appartement tegenover nummer 25 stond open en ik aarzelde geen moment. Op de tast vond ik de trap die precies aan dezelfde kant zat als in het andere gebouw en mijn schoenen maakten een piepend geluid toen ik naar boven liep. Er lag water op de trap. Met de zaklampfunctie vond ik op de eerste etage de deur die hier ook op een kier stond. Eenmaal binnen zwaaide ik de lichtstraal in paniek rond. Het appartement was donker en leeg. Geen aquariumzuil in de hoek, geen kast met Chinese vazen, geen kroonluchters. En toch wist ik dat ik niet alleen was. Hij zat op de grond tegen de muur, zijn armen om zijn benen en de Glock in zijn linkerhand. Naast hem een lege houten kom. De vloer was nat, alsof het water van het aquarium in het andere appartement door de lucht naar deze kamer was gestroomd.

Lucian keek op. ‘Ik wilde het weten’, zei hij. ‘Ik dacht ik dat ik bij hem in de buurt kon komen door dit duel, maar toen gebeurde er van alles en nu weet ik nog minder.’

‘Zat je hier al de hele tijd?’, vroeg ik.

Nu pas zag ik dat zijn hand onder het bloed zat. De ruiten van dit appartement waren gesprongen. Ik begreep er niets van.

Hij glimlachte en gaf het pistool aan mij. ‘Ik ken Sheila al jaren. Zij heeft de doos met de handschoen verstuurd en de as was van haar hond. Een duel leek me gewoon zo mooi, zelfs als het niet echt is.’

‘Maar Sheila is nu hier, in Parijs?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik weet alleen dat de Un/touchable even in deze kamer was, in deze stad, en dat hij me iets heeft laten zien. Ook het onderscheid tussen daad en gedachte is een illusie en mijn wens om hem te verwonden, misschien zelfs te doden, was al het duel. Maar ik heb alleen mezelf verwond.’

Zwijgend ging ik naast hem zitten en legde het pistool in de kom. En daarna leek het alsof de kom wegdreef naar een andere hoek van de kamer, mee met de stroom van een rivier.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,