Zijn bed is al drie jaar op rij groot genoeg. Soms zelfs te groot, denkt Frank. Maar telkens wanneer die gedachte hem overvalt, dan sluit hij zijn ogen en herinnert hij zich het bed waarin hij vóór de hervorming sliep en komt hij al snel weer tot de conclusie dat dit nieuwe bed zeker niet té groot is. Integendeel, dat andere bed, zo denkt hij, dat was zonder twijfel te klein.
‘Je had het moeten zien, of, nee, je had erin moeten liggen,’ zou hij tegen haar zeggen als ze eenmaal wakker wordt.
En Frank heeft gelijk. Zijn vorige bed was inderdaad kleiner dan de gemiddelde twijfelaar. De afmetingen schommelden ergens tussen een twijfelaar en een éénpersoonsbed. Groot genoeg voor hem alleen, maar zeker niet voor twee. Hij moest zich maar één keer omdraaien, in een poging om ook de andere kant van zijn lichaam door langdurig platliggen te laten vermoeien, of hij tuimelde over de rand.
‘Frank!’ zou zijn vrouw Katrien dan roepen, ‘Wees toch voorzichtig!’ of ‘Frank! Wanneer koop je nu eens een nieuw bed?’ Ze kon dat zo goed: roepen. Maar dat stoorde hem niet. Integendeel, het had voor hem iets vertederends. Ze had een zachte stem, zo’n stem die onder je huid kruipt en daar als een soort van spierontspanner alles doet verslappen. Ze mocht dan nog steeds zoveel roepen als dat ze wilde, voor Frank gold elke uitbarsting enkel en alleen als een uitvergroting van diezelfde zachtaardigheid die in de breekbare trilling van haar stem verborgen zat.
Voorzichtig leunt hij naar links en neemt hij het pak sigaretten uit de lade van het nachtkastje dat hij bij de hervorming aan het nieuwe bed had laten nagelen. De timmerman nagelde in één handomdraai de hele boel bijeen, als vriendendienst, zei hij. En zo stond dat ook op de factuur: vriendendienst 5 euro.
Hij steekt de sigaret aan. Allemaal heel langzaam en geluidloos. Want hij wil haar niet wekken. Ze snurkt zachtjes en een zoete geur komt van onder de lakens tot bij hem. Aardig meisje, denkt Frank, maar hier zo met tweeën in bed liggen is toch maar een krappe bedoening. Niet dat ze dik is, of dat het bed dan toch te klein blijkt te zijn, nee, Frank is het na al die jaren niet meer gewoon om met een ander lichaam in hetzelfde bed te slapen. Of toch niet met een lichaam dat anders is als dat van Katrien.
Haar lichaam voelt warm en vochtig aan, als dat van een zwemkampioen die na de wedstrijd onhandig over de reling van de tribune glipt om zijn vrouw te kussen. Hetgeen hem doet denken aan de dag in het gemeentelijk zwembad toen ook hij onhandig over de reling van de tribune glipte om Katrien te kussen. Hij mocht dan wel voorlaatste geëindigd zijn, maar dat belemmerde hem niet om, net zoals de winnaar dat deed, zijn natte, chloorbedropen liefdesbeloften in het gezicht van zijn gecharmeerde, maar beschaamde vrouw te spuwen.
Hij trekt aan zijn sigaret en ademt diep in. Voor even lijkt het wel alsof de tabakslucht naar chloor proeft. Enkele minuten later dooft hij zijn peuk tegen de rand van het bed en legt het pak sigaretten terug in de houten lade, op een met bladgoud omlijstte foto. Een sierlijk, breekbaar kader dat hij de avond ervoor nog snel had verstopt.
In een opeenvolging van de kleinste bewegingen rolt Frank zich terug op zijn rug, ademt stilletjes uit en kijkt met één oog of ze nog steeds slaapt. Hoewel ze zachtjes knort, lijkt ze nog geen tekenen van wakker leven te tonen. Maar dat zal niet voor eeuwig zijn, denkt Frank, straks wordt ze wakker, dat moet wel. Enkel de doden slapen voor eeuwig.
Wat gaat ze wel niet denken? Dat is zijn grootste zorg. Niet of ze nu wel of niet dood is, nee, want haar lichaam voelt warm aan en ze snurkt nu zó luid dat het niet anders kan dat er ergens, diep onder haar huid of onzichtbaar in de holtes en tunnels die haar neus met haar keel en met haar oren verbindt, een onmetelijke levenskracht verborgen zit.
Even later begrijpt hij zelfs niet waarom de gedachte dat zij wel eens dood zou kunnen zijn hem overvalt, maar Frank is geboren met een geest die bijna eigenzinnig kronkels en wendingen neemt die hij maar moeilijk onder controle weet te houden. Alsof zijn angsten een eigen leven leiden en hem daar maar al te graag, en steeds op de meest ongelegen momenten, van bewust durven maken.
Hij grijpt zichzelf bij de kraag, vergeet de gedachte dat zij wel eens dood zou kunnen zijn en stelt zijn geest scherp, gericht op het probleem dat werkelijk van belang is: hoe zal hij haar kunnen kalmeren wanneer ze wakker wordt en ziet dat ze op een hoogte van maar liefst twee meter ligt, in een bed dat niet zomaar een bed is, maar een onderdeel van een groter geheel, een eigenaardige houten constructie, in een hoek van zo’n dertig graden naar links gekanteld? Hoe zal zij reageren wanneer ze de lederen riemen ontdekt en beseft dat ze aan haar voeten, haar romp en rond haar schouders is vastgegespt?
Hij heeft nog nooit eerder een vrouw mee naar zijn slaapkamer gebracht. Welnu, toch geen andere vrouw. En hoe ongemakkelijk het hem ook lijkt, vindt Frank dat hij de vrouw die naast hem ligt en die nu steeds luider en luider begint te knorren, op zijn minst een uitleg verschuldigd is.
Zijn hoofd zakt weg in zijn kussen en met gesloten ogen begint hij te repeteren: ‘Wel, h- heb je goed geslapen? Ja? Wat fijn. Je vraagt je af waarom we zo hoog liggen? Waarom we zo schuin liggen? Waarom je – met de grootste zorg, laat dat duidelijk zijn – bent vastgebonden? Ik zal het je uitleggen. Wees niet bang. Het komt door de hervorming. De hervorming? Ja, welnu, ik noem het zelf zo. De hervorming. Ik weet eigenlijk ook niet goed waarom. Ik geloof dat de term gewoon is blijven plakken.’
Het lichaam naast hem beweegt. Angstig opent Frank zijn ogen. Hij wil haar naam zeggen, maar zijn geheugen laat hem in de steek. Kristien? Carine? Maar al snel zet het knorren zich ongestoord verder en lijkt de vrouw naast hem volledig in de matras weg te smelten.
Frank sluit zijn ogen: ‘Had je een leuke avond gisteren? Ja, ik ook. De pizzatent was wat smoezig, ja, dat vond ik ook. Nee, inderdaad, de wijn was niet slecht. Zeg, hoe heet je eigenlijk.’
Hij opent opnieuw zijn ogen. Zou ik dat wel vragen? Plotseling heeft hij trek in een nieuwe sigaret. Of in een glas water. Misschien wel beiden, afwisselend. Maar als hij nu zou bewegen, dan zou ze zeker en vast wakker worden. Daar is hij nog niet klaar voor. Hij heeft tijd nodig, nog even. Een minuutje of vijf. Om te repeteren.
‘De hervorming? Kijk, het begon allemaal bij het slapen gaan,’ zal Frank vertellen, ‘het steeds opnieuw slapen gaan. Ik vond het afgrijselijk. Het was een verveling die steeds groter werd en bij het voorbijglijden van elke avond steeds hinderlijker, totdat het probleem onverteerbaar werd en mijn geest op zo’n disproportionele wijze in de greep hield dat ik al vanaf het middaguur met weerzin naar het vallen van de avond keek. Alsof de dag geen dag meer was, maar een onverbiddelijke herhaling, één grote voorbereiding op een eentonige, onontwijkbare handeling die daar ’s avonds laat op mij te wachten stond: het slapen gaan. En begrijp me niet verkeerd, Katrien, of, sorry, Kristien, Carine?’
Frank fronst en zucht. Maar op zijn gezicht valt verder niets te lezen. Zelfs zijn frons heeft iets gekunsteld, bijna overdreven. Zijn lippen staan gespannen en de huid rond zijn ogen wordt in krullende lagen bezweet vel samengeperst. Het lijkt wel komisch, theatraal, maar als je al het vel negeert en hem als spierloos wezen observeert, wordt al snel duidelijk dat er achter het gedrongen samentrekken van zijn gelaat een soort weekheid verborgen zit, dat er in zijn starre ogen gedachten rondzwerven, een donker verdriet waarin hij volledig lijkt opgesloten. Sporen van verwoesting, als dat van kraters in een landschap dat na al die jaren terug netjes begroeid is.
‘Nee, natuurlijk niet,’ zal hij antwoorden, ‘er is niets mis met slapen. Integendeel, ook ik slaap ontzettend graag. Het is niet het slapen zelf dat mij verveelt, het is de herhaling. Of toch het concept van die herhaling. Het is de hele handeling die daartoe leidt. Die onverbiddelijke eentonigheid van je tanden te poetsen, je gezicht te spoelen, misschien wel een crème aan te brengen, onder dezelfde lakens te kruipen, op diezelfde matras, in hetzelfde bed dat steeds in diezelfde hoek staat in datzelfde kleine kamertje op de vierde verdieping van mijn éénkamerappartement. Altijd weer opnieuw, steeds weer diezelfde, afstompende handelingen die uitmonden in steeds weer diezelfde, hemelse staat van voorspelbare bewusteloosheid.’
Wat zou een sigaret nu heerlijk zijn, denkt Frank.
‘Dus besloot ik er iets aan te doen, het patroon te doorbreken. Een reeks van oplossingen, experimenten en veranderingen die ik uiteindelijk netjes conceptueel zou samenbundelen tot 'de hervorming'. Ik begon bescheiden: ik probeerde op verschillende uren te gaan slapen en op te staan, dan eens om tien uur, een andere dag om half één, maar daar werd ik ontzettend moe van. Ik probeerde eens mijn tanden met mijn linkerhand te poetsen, tot ook dit na enkele dagen al snel routineus begon aan te voelen en ik terug naar mijn rechterhand overschakelde. Alsof er al die tijd niets veranderd was. Ik ververste elke dag mijn lakens in de hoop dat het frisse gevoel van een pas opgemaakt bed en de kleurvariatie van de lakens het probleem zou kunnen oplossen, en ja, die frisheid deed aanvankelijk wonderen, maar ook die frisheid ging al snel vervelen en ik betrapte mezelf soms op een verlangen naar een muf en onverzorgd bed. Ik zeg het je, de teleurstellingen stapelden zich op, ach, zelfs in de opeenvolging van teleurstelling leek wel een vleugje herhaling verstopt te zitten. Ik had dus weinig keuze en voelde me verplicht om drastische maatregelen te nemen: ik huurde een stel Polen in om, telkens wanneer ik op het werk was, mijn appartement binnen te sluipen en mijn bed te verplaatsen. Op voorwaarde dat ze het bed steeds op een andere, willekeurige plek zouden zetten. Op het begin slopen ze ook werkelijk, heel stilletjes en heimelijk, mijn appartement binnen, waardoor mijn buurvrouw, een oud vrouwtje met grijs-gele, dorre haren, als dat van een oud Maltezer-hondje met een Boston-sigaretten-rokend baasje, twee dagen later de politie belde. Wat een heisa. Ik moest uitleggen dat zij welkom waren, dat ik hen de sleutel had gegeven en dat de hele affaire zich zonder twijfel binnen de warrige, grijze lijntjes van de Belgische wetgeving bevond. Twee agenten kwamen een dag later op bezoek. “Je laat toch zomaar niet eender wie je appartement binnen,” gromde de kleinste agent met rode wangen vol onbegrip, terwijl hij met dikke vingers over zijn onzichtbare baard streelde. De verwarring werd nog vele malen groter toen ik het duo begon uit te leggen waarom ik de Polen toegang tot mijn appartement verleende. “Mijnheer,” begon de andere agent vriendelijk, die, nu hij zijn petje van het hoofd had gehaald en langzaam voorover boog, op dezelfde hoogte als de kleinere agent zweefde, “ik zou u toch willen vragen om in het vervolg wat voorzichtiger te zijn, en daarbij, een van die Hongaren is al eens veroordeeld geweest.”
‘‘Hongaren?” keek ik verbaasd op. Ik heb ze nooit gezien, zie je? Het waren vrienden van de conciërge. Hij regelde alles. Of op zijn minst kennissen, want ik weet niet hoe dat werkt in die kringen. Die kerels lijken zowat iedereen te kennen. Maar goed, gedurende drie maanden stond mijn bed dus elke dag op een andere plaats, ze namen zelfs de vrijheid om hier en daar ook mijn meubilair, mijn kleerkast, het kleine studeertafeltje en de kamerplanten te verplaatsen, of de lades te openen, de stoel op de grond te laten liggen, de handdoeken te verfrommelen, mijn lederen schoenen te lenen en mijn gordijnen te sluiten, en ik, ik voelde me herboren. Herboren, zeg ik je!’
Met een glimlach op zijn gezicht veegt Frank een ingebeelde traan weg. Hij is zo ver in zijn gedachten verzonken dat hij het snurken van de vrouw die naast hem ligt nu niet meer hoort.
‘De opwinding bouwde zich vanaf de prille werkuren op en werd doorheen de dag steeds groter, want ik wist dat ik één busrit verwijderd was van het onbekende. Dat ik niet veel later vol spanning en geladenheid de witte deur van mijn appartement zou openen en mijn bed zou aantreffen op een plek die niet te voorspellen was. Hij kon in de linkerhoek van de kamer staan, tegen de studeertafel, onder de nepzilveren luster, met één poot op het tapijt, verticaal, horizontaal, er waren zoveel mogelijkheden dat het telkens weer wat anders was. Het was een gouden tijd. Maar ik wist dat het geen duurzame oplossing zou zijn. De Hongaren begonnen slordiger te werk te gaan. Het viel wel eens voor dat ze in één week twee keer dezelfde bedpositie installeerden, of dat ze gewoonweg een dag of twee niet kwamen opdagen. Ik liep dan woedend naar het kleine conciërgekamertje in de kelder van dit gebouw om de Hongaar die me in contact bracht met de andere Hongaren te vragen waar die mannen wel niet bleven, maar een kleine, dikke Spanjaard met een gelige snor die me aan de kruin van mijn buurvrouw doet denken deed open en vertelde me met draaiende vingers dat hij de vervanger was van de Pool die hier vroeger woonde. Waren het al die tijd dan toch Polen? Welnu, of het nu Polen of Hongaren waren, maakt eigenlijk niet zoveel uit. Wat uitmaakt is dat de situatie al snel uitzichtloos werd. In minder dan een week tijd kwamen er plots eisen: opslag, allerlei extralegale voordelen, betaald verlof, kinderbijslag, dat soort onzinnigheden, zie je? Ik stond met mijn rug tegen de muur. Kan je dat geloven? De heren gaven me dus geen andere keuze dan hen te bedanken voor hun diensten en op zoek te gaan naar een nieuwe oplossing.’
‘Hoe dan ook,’ zal Frank met een soort zucht van verlossing vertellen terwijl hij met fiere vingers naar het bed zal wijzen waar ze nu beiden in liggen, ‘is deze constructie het meest recente antwoord op mijn slaapprobleem. Twee weken na het voorval met de Hongaren liet ik een timmerman, een magere vriend van mijn neef die erom bekend staat steeds uitstekend werk te leveren, een hoog bed bouwen, met massieve eikenhouten poten en een stijlvol laddertje om naar boven te klimmen. Het bed zou het aan de hand van een ingenieus systeem van tandwielen, hendels en kettingen mogelijk maken de hellingsgraad van het bed op willekeur af te stellen. Elke nacht is zo weer anders. Sommige nachten lig je erg schuin en andere nachten voel je de hellingsgraad bijna niet. En als kers op de taart word ik elke ochtend wakker met een nieuw perspectief op mijn kamer. Hoe, vraag je? Wel, ik moet met een hendel enkel wat spanning op de ketting zetten, zoals je dat ook doet met speelgoedauto’s die je enkele keren op moet krikken opdat ze voor even vanzelf zouden beginnen rijden, om het bed verticaal van links naar rechts te doen schommelen totdat het op een geheel willekeurige hellingsgraad terug tot stilstand komt. Ondersteboven, vraag je? Nee, ondersteboven kunnen we nooit hangen. Maar het komt wel eens voor dat ik een nacht bijna volledig verticaal dien te slapen. Daarom bind ik mezelf elke avond met deze riemen vast, zodat ik niet uit bed tuimel. Hetzelfde heb ik bij jou gedaan. Ik hoop dat ik je niet te strak heb vastgebonden?’
Hij opent zijn ogen en ademt tevreden uit. Een heldere uitleg voor een helder probleem, fluistert Frank zichzelf toe. Nu moet ze enkel nog wakker worden, maar hij is voorbereid en het maakt dus niet zo veel uit of ze nu, of binnen een halfuur wakker wordt. Hij beslist dan toch naar het pakje sigaretten te grijpen.
Juist wanneer Frank zijn lange, magere armen wil strekken opent de vrouw die naast hem ligt haar ogen. Hij herinnert zich bitter weinig van de vorige avond en gezien zij gisteren in dezelfde triomfantelijke staat van dronkenschap verkeerde, verwacht hij dat zij zich er even weinig van herinnert. En dat is ook zo. Zij wil vragen hoe hij heet. Hij wil vragen hoe zij heet. Zij wil vragen of die pizzatent waar ze gisteren de hele avond hadden gezeten dan toch zo muf en ongezellig was als zij zich nu lijkt te herinneren, en waarom ze dan toch zo lang daar waren gebleven en niet elders waren gegaan. Hij wil zijn verhaal beginnen vertellen, haar gerust stellen en haar op een heldere manier uitleggen waarom ze nu toch in zo’n hoog bed slaapt, waarom hij haar gisterenavond zo voorzichtig, al waren zijn vingers dieven, had vastgebonden.
Maar geen van die vragen wordt gesteld. Er wordt helemaal niets gezegd. Voor even lijkt de kamer bedekt onder een dikke laag mist, de geluiden gedempt, en kijken ze elkaar aan. Zijn pikzwarte ogen lijken haar wel op te slokken, volledig, met huid en haar, een gevoel dat voor hem even onverwachts komt als voor haar. Om een of andere reden, een reden die ze pas veel later zou begrijpen, wil ze op dat moment niets liever dan te vertoeven in die gitzwarte ogen vol donker verdriet. En hij, hij voelt zich herboren. Haar groene ogen, haar wasbleke wangen en de glimlach op haar gezicht brengen in hem een gevoel van verlossing naar boven, verademing, alsof hij al jaren onder water leeft en nu terug boven water komt, eindelijk terug kan ademen.
‘Wat een leuk bed heb je,’ zegt ze terwijl ze met haar handen de randen van het bed aftast en hier en daar eens over de rand kijkt. Ze glijdt met de toppen van haar vingers over de lederen riem die rond haar borst zit geklemd en fluistert: ‘We lijken net twee astronauten.’
Ze heeft een zachte stem, als dat van een kind verkleed als volwassene. Als hij kon, zou Frank vragen of ze eens voor hem zou kunnen roepen. Al was het maar gespeeld.
Frank legt zijn hoofd recht op zijn kussen en kijkt naar de hoek van de kamer. Hij is blij dat het blonde hoopje glimlach zich om een of andere reden geen vragen stelt. Misschien is hij dan toch niet de enige met een slaapprobleem?
Ze kruipt dicht tegen hem aan, maakt van zijn borstkas een nest en sluit haar ogen. Een minuut later is ze alweer aan het knorren. Haar lichaam voelt zwaar, maar op dit moment wil Frank niets anders dan dat warme gewicht op zijn borstkas. Hij kromt zijn nek en geeft haar een zachte kus op het voorhoofd. Zo bescheiden en zuinig dat ze hier niets van voelt, maar het zou wel eens goed kunnen dat zijn kus tot in haar dromen zou binnendringen. Dat zij al slapend van zijn liefde zou kunnen genieten.
Voorzichtig haalt hij het pakje sigaretten uit de lade, geluidloos. Zijn vingers lijken wel dieven. Met zijn wijsvinger glijdt hij langs de vergulde fotokader die daar netjes ligt opgeborgen.
Hij steekt de sigaret aan en fluistert: ‘Natuurlijk mis ik je.’
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.