Bobs jongere broer wilde de boerderij overnemen, dat had hij als achtjarige al gezegd tijdens een wandeling over de velden. Ze waren op een vroege voorjaarsdag hekpalen en draad aan het inspecteren, de vlier stond spierwit op de akkerscheiding. Bob was vijftien en ging naar de bovenbouw, hij legde zijn hoofd in zijn nek, sloot zijn ogen. Een meisje uit een lagere klas liet glimlachend haar racket omlaagglijden. De zon gaf al behoorlijk wat warmte. De stem van zijn broertje klaterde maar door, en nu kwam als gebruikelijk ook die verrekte gitaarriff nog aanzetten, ‘Sultans of Swing’, was het niet het een, dan was het wel het ander.
Ze braken dode takken af, haalden uit naar elkaar, sabelgevechten in ploegsneden, de vette grond geel door de ijzerverbindingen. Dat was ook iets wat zijn broertje interesseerde, scheikunde en metalen, daarbij postduiven houden en vlak achter hun vader of Bob aan lopen, beiden bleven af en toe plotseling staan, waardoor hij tegen hen aan liep, klompneus tegen hielkap.
Ze was lang, slank, sportief, helemaal niet zijn type. Maar die glimlach ging niet meer van haar gezicht. Ze was hem de eerste keer opgevallen bij Bredfjed vorige zomer, paardenstaart in slow motion. Zijn broertje had erwten mee in een broodtrommel, en lauwe citroenfrisdrank. Wilde óók het flesje met zijn tanden openmaken, sneed zich in zijn mondhoek. Hij had gehuild, Bob duwde een punt van de handdoek tegen de wond. Daar had ze zich voor de eerste keer omgedraaid met haar glimlach. De hele winter hield hij haar in de hal in de gaten. Maar toen kwam Janne Poulsen, die hij tussen de lessen door achter school zoende, en later thuis op haar kamer. Er hing een appelgeur om Janne heen, haar dijbeenspier trilde. Hij had de indruk dat hij net gewend was geraakt aan die dijbeenspier, toen zat ze op schoot bij een beer van een vent in de jeugdclub. Bob stak de straat over en kocht sigaretten met mentholsmaak, Rocky Mountains, fietste al rokend naar huis.
Zijn goede vriend Vålse zei: ‘Jij weet hoe je vrouwen moet scoren.’
Wat wel waar was, het betekende alleen niet dat het blijvertjes waren. Eerlijk gezegd had hij tot nu ook geen langdurige verhouding gewild, een relatie willen hebben, maar de glimlach van dit meisje zette zijn gedachten in gang. Hoewel hij best wist dat zijn gymnasiumopleiding haar uit beeld zou laten verdwijnen, zij zou straks naar een beroepsopleiding gaan.
De avond voor de biddag voor gewas en arbeid kwam zijn klas bij een van de jongens thuis om de laatste schooldag te plannen, ze aten warme tarwebollen, bergen boter op bordjes. De zus van de jongen had haar vriendin op bezoek, het was het badmintonmeisje. Ze stond met een theedoek over haar schouder en glimlachte. Bob zorgde ervoor dat ze tegelijk weggingen, ze liepen met elkaar mee naar de Havnegade en langs het hotel, en bij het oude station zoenden ze al. Later zei ze dat ze in paniek haar kauwgum had doorgeslikt. Ze was anders niet bang uitgevallen, ooit had ze een keer eigenhandig een inbreker weggejaagd. Ze was op een zomernacht alleen thuis geweest en had hem in het halfopen raam horen rondscharrelen, ze was uit haar bed gesprongen en had geschreeuwd: ‘Waar denk je dat jíj mee bezig bent?’
Een andere keer had ze een heel stokbrood gegeten.
De relatie had twee maanden en zeven dagen geduurd, ze hadden een dagtochtje naar Lübeck gemaakt, ze hadden gelukzalig geruzied over het woord Kirschtorte. Telkens als ze haar hoofd tegen het zijne legde, liep er een stroom vanuit zijn voetzolen door zijn hele lijf. Hij ontmoette haar ouders, zelfs haar tante, de tante wilde de celebrity wel eens zien. Zij was op bezoek uit Kopenhagen, zat op de bank en breide beenwarmers. Er werd een eeuwige band geknoopt tussen verloren liefde en het woord celebrity. Want diezelfde avond maakte ze het uit, ze huilden allebei geluidloos op het tussenbordes, geen van beiden kon het laatste vaarwel uitspreken. Maar het moest en zou gebeuren. Het zou te moeilijk worden als het gymnasium eenmaal een realiteit was geworden, zoals ze zei. Wat immers was wat hij de hele tijd had gedacht, ze was hem alleen vóór geweest. Een onaangeraakte beker chocolademelk op het bureau tijdens lange, lichte nachten. Terugverlangen naar maart of vorige zomer. Erwtenpeulen, je hoofdhuid vol zand. Het duurde vier maanden voor hij weer zichzelf werd, het was zoals zijn moeder zei: ‘Het duurt twee keer zo lang om over ziekte en liefde heen te raken als de ziekte zelf duurt.’
Je moest gewoon wachten. Al dat wachten. Bob kon een heel weekend zijn adem inhouden. De dagen knapten, ze vielen als een tentdoek over hem heen. Alleen al de gedachte aan haar geluidjes, de gespleten haarpunten. Op het laatst wist hij niet meer wat het meest pijn deed. Iets te hebben verloren of al die tijd verliezen. Toen was de tijd verstreken.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.