papieren helden

FB

Dat meisje

vrij naar passages uit Eenzaam lichaam van Mark Insingel

Vandaag ben ik bij mezelf nagegaan of ik écht dat meisje ben.

X. zit naast mij op het terras, haar benen in mijn schoot, haar vingers hard op mijn heup. Ik hoor haar uit over de eerste keer dat ze mij zag. Als ze lacht zie ik het donkere gat achterin haar mond, waar haar verstandskies ooit zat. Het eerste wat haar opviel was mijn kont. Ze plaagt mij, buigt zich naar me toe zodat ik haar kan kussen. Het topje dat ze droeg heeft striemen gemaakt in haar schouders. Haar krullen vallen over mijn gezicht. Ik haat haar met een gretigheid waar ik zelf van schrik.

Het gebeurt dat ik schriftjes en boeken open laat liggen, mijn sokken in de lade herschik, in de koelkast dingen vooraan of juist uit het gezicht zet. Ik maak mijn bed op en ontgrendel mijn laptop. Ik laat de sleutel van onder de mat uitsteken. Bij het naar buiten gaan stel ik me dan voor dat ik zou verongelukken, dood zou neervallen. Iemand zou moeten inbreken, misschien zou zij het zijn, natuurlijk zou zij het zijn, ze zou door de kamers lopen, haar ogen - vreemde ogen - zouden het allemaal zien, precies zoals ik het had gewild, zoals ik ontdekt had willen worden.

De slordig in een hoek gesmeten truien en tassen zou ze negeren, ze loopt meteen door naar mijn kamer. Ze vindt de aantekeningen die daar schijnbaar toevallig op tafel liggen, en merkt boeken op waarbij ze denkt: hierin was ze dus aan het lezen. Onder sokken en ondergoed gaat ze op zoek naar verborgen dingen. Ze houdt maar even de slipjes vast, vouwt ze open, neemt het model in zich op.

Op sommige dagen herken ik haar pas als we uitgeteld naast elkaar liggen. Blind lichaam. Herinneringen verpulveren, met elk nieuw gezicht dat ik voor me krijg verlies ik er één, terwijl ik dit schrijf kan ik me haar al amper voor de geest halen.

Ik vergeet telkens dat ze bestaat, ben verrukt als ik haar opnieuw ontdek, als een object dat ik voor mezelf heb besteld, maar ben vergeten, en ondertussen al niet meer nodig heb. Ik zie haar opnieuw. De hele avond liggen haar vingers op mij te wachten, uitgestrekt over de toog, ringloos en duf, terwijl ik naar de deur kijk en wacht tot eender wie zal binnenkomen.

Nu heeft ze me een postkaart gestuurd. De lelijkste die ze kon vinden. Ze heeft er enkel haar naam op geschreven, omringd door kleine paarse hartjes, en een telefoonnummer. Wanneer ik haar opbel is ze spraakzaam. Ze klinkt heel dichtbij, fluistert haar beloften. Ik luister onvrijwillig, laat alles op me inwerken als een zeldzaam kruid. Ze vertikt het om voor een vrouwenslaapzaal te betalen, ligt met zeven zwijgzame mannen op de kamer. Haar lach galmt door de kamer, vouwt zich rond mijn hals.

Ik kijk naar de postkaart: een zilverwit strand, in het zand staat Meet me at the beach!. Ik bel haar op, ze is er niet. Door de telefoon hoor ik de zee. Of misschien is het de ademhaling van zeven mannen tegelijk, hortend en asynchroon.

Midden op de dag. De ramen zijn verduisterd. Mijn vingers liggen nog in haar, maar ze is stil geworden. Ze scrollt lusteloos door de scenario’s, het scherm wordt overspoeld door vrouwen met ronde borsten en open monden, vrouwen die nergens bestaan. Ik voel dat het mis zal gaan, dat er iets zwaars op ons zal vallen. Haar hand ligt op mijn rug, we kunnen niet naar elkaar kijken of we barsten in lachen uit, terwijl bolle synthetische lippen zich traag om een paarse eikel sluiten.

X. is geen jager. Ze charmeert niet, aarzelt niet, ze daagt uit, uit brutale vrije wil schendt ze alle regels van onze verhouding. Ze zegt: kom nú, anders ben ik weg. Het is te laat om het met woorden af te wenden, het genot staat spottend vóór mij, handen in haar middel, zelfbewust, te nemen of te laten. We spreken niet als we bezig zijn. Terwijl ik in iets hards verander, wacht ze af. Ik transformeer, ik span het harnas aan. Ik dring me op. Haar oren zijn nat van mijn adem. Ik pak haar bij de oksels, verleg haar telkens. Ze doet alsof ik elke ander ben. Ze kreunt alsof ik niet besta. Maar haar mond heeft de vorm van mijn naam aangenomen. Als ze weg is lig ik in de lege kamer de balans op te maken. Een paar dagen later staat ze er weer, hartelijk en vol van gewonnen afstand.

Soms geloof ik dat er twee van haar zijn. Zij met de uitgestoken hand, het clownsgezicht, het plotselinge vertrek. Of zij en de zorgeloosheid van in onze slipjes en open hemden rond te lopen.

Ze kan het niet aan om te kijken met miljoenen anderen tegelijk, dat is te plat, liever geeft ze bij elk filmpje meningen over de massa mannen die zich er gretig op aftrekt, scrollt lachend naar de comments, praat honderduit over de makers, hun mentaliteit en hun niveau, zonder die kritieken voelt ze zich betrapt, is ze één van hen, badend in het zweet en geilend op gladde meisjes.

Ja, zegt ze, jij bent dat meisje, jij bent er zo eentje, en ze wijst over de reling van het terras naar beneden, waar een meisje zich languit over de motorkap van een BMW uitstrekt, zich gewillig laat kussen door een magere jongen. Voorbijrijdende chauffeurs toeteren naar hen of naar ons. Soms droom ik dat ik haar bij de haren grijp, net zolang trek tot haar hoofdhuid loslaat en ik kan zien dat ook zij uit losse onderdelen bestaat. Andere keren droom ik dat ze een dier is en zich over mij ontfermt, met een lichtkrans om haar vacht, die blond is geworden.

Ik breng mijn dagen door op het terras. Auto’s glijden voorbij of wachten roerloos af. Liefde bestaat omdat er afstand is, afstand tussen een mens en een woord. X. en ik in een café waar we zoet bier drinken en bekvechten en foto’s nemen van elkaars beduimelde gezicht.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,