papieren helden

FB

Stamina

Ze schuiven hier met de muren. Open, dicht en weer open, de godganse dag. Er zijn nog anderen in deze kamer. Soms hoor je hen. Nu is het stil.

Weet je nog hoe het water op je naakte vel kletterde?

Het was een warme dag, maar toen de wolken braken en regen omlaagstortte, trok jij je kleren uit en rende naar buiten. Herinner je je dat nog? Hoe scherp de pijn was toen de druppels op je rug uiteenspatten, hoe koel de regen, en dat de straten dampten, dat er nevel opsteeg uit het gras. Je lachte, hief je gezicht, liet je haar in natte strengen op je rug plakken.

Maar dat dit een van je belangrijkste herinneringen zou zijn, had je nooit gedacht. En deze: jullie lichamen, nacht na nacht in hetzelfde bed: bleke wezens onderweg door dromenland. Altijd maar slapen. De herhaling, die zo alledaags leek, lijkt onbeweeglijk vastgelegd. De geur van je kinderen. Ze roken naar zand, naar kleine dieren die gezwommen hadden en weer waren opgedroogd.

Leven is bestaan. Een lichaam hebben. Meer niet.

Opeens zijn ze er weer. Handen zonder gezicht. Ze zeggen opgewekt dat het maar heel even pijn doet, dat het zo weer voorbij is. Ze tillen je zo handig op en ze schuiven nieuwe lakens onder je door. Je handen grijpen in de lucht, maar dat is niet nodig, want ze hebben je heel stevig vast.

Straks komt de rest. De dierbaren die je niet meer kent.

Ze hebben hun kinderlichamen verruild voor grotere. Met een onbekende geur, een klacht die bijna hoorbaar is, ook wanneer niemand iets zegt. Ze dragen kleren die volwassenen naar hun werk aandoen en zeggen dingen over hoe het eraan toegaat in de wereld. De kleinkinderen die hun vingertoppen over hun lichtgevende schermpjes laten glijden, verdwijnen, verdwenen.

De jongste, je moet nog weten hoe hij heet. Jonas of Jasper. Daar kun je mee lachen. Die is nog blij als je een liedje voor hem zingt. Die zal toch nog wel meekomen?

Donker. Ergens huilt een mens, of is het een dier? De geluiden zijn hier zo anders dan thuis.

Plots gaat het licht aan. Verblindend fel. Je knijpt je ogen dicht alsof je voor God staat.

‘Goedemorgen!’ roept de nachtzuster. ‘Uw ontbijt, mevrouw.’

Morgen? denk je woedend. Maak dat de kat wijs. Het is nog donker buiten. Je maakt trouwens zelf wel uit of het ochtend is, dat laat je je niet vertellen door zo’n jong ding in een wit pak. Hoepel op.

Je schreeuwt. Althans je hoort geschreeuw, vermoedelijk ben jij het.

‘Gaat het, mevrouw?’

Nee, natuurlijk gaat het niet. Je gaat dood. En vreemd genoeg gaat het ook wel. Je hebt je lichaam nog niet verlaten. Maar, en daar moet je heel duidelijk over zijn: op jouw sterfbed geen ge-mevrouw.

‘Geen.’

‘Wat zegt u?’

‘Mevrouw!’

Ze zet je ontbijt voor je neer. ‘Hoe zal ik u dan noemen?’

Noem je een lichaam. Goedemorgen, lichaam. Ontbijt voor het lichaam. Je hebt geen naam. Allang niet meer. Je kan je niet eens meer herinneren dat je ooit een naam had. Je slaapt. Je waakt. Je hebt geen honger meer, maar sterven, ho maar.

‘Hallo? Denkt u dat het gaat smaken, me…’ Ze knijpt haar lippen op elkaar. Net op tijd.

Niks meegemaakt, zo van school. Kent de protocollen, maar het leven niet. Doet haar best.

Dus je antwoordt niet, je hebt al geen energie meer om iets van deze dag te maken. Genoeg uitgesloofd. Je zal dat meiske zo wel weer vergeten. Je schuift het bordje naar de linkerbovenhoek van het tafeltje.

Ze moet je wel nog even helpen, want je ligt niet goed. Je moet iets hoger en tegen het kussen. Verdomme, waar is ze nou. Je zwaait met je armen. Help.

Je weet nog dat hij stierf. De liefste. Tergend langzaam. Je hield hem vast. Een bed op wieltjes in de huiskamer. De dokter had gezegd dat het een kwestie van dagen zou zijn en daarna was ze weggegaan. Als je de kamer uitging dan begon hij te roepen.

‘Ik stik,’ riep hij. ‘Alma, kom hier, ik stik!’ Dat hese geblaf zal je nooit meer vergeten. Het bezoek was afgebeld. Want hier was werkelijk niets gezelligs meer van te maken. Zelfs de kinderen waren er maar één keer per week en niet langer dan een uur, dan begon hij al wanhopig te kijken. Stuur ze weg. Alsjeblieft. Stuur ze weg. Je hield hem vast. Hij klampte zich vast aan de lakens.

‘Ben je bang?’ vroeg je.

Hij gaf geen antwoord, maar hij was bang, dat kon ze zo wel zien.

Die kinderen denken dat alles altijd geregeld is. Ze denken: dan bel je toch iemand, om te overleggen wat je in zo’n geval doet. Ze geloven echt dat het hele godverdomse leven geregeld is van a tot z. Dat overal een oplossing voor is. Voor dit, voor dat. Voor doodgaan. Maar de dingen die er echt toe doen, die zijn niet geregeld, weet jij. Niemand weet hoe hij geboren wordt, en niemand weet hoe hij zal sterven. Die dingen daar moet je gewoon doorheen. Kop vooruit, en wachten tot het voorbij is.

De liefste nam de tijd. Hij had steeds meer moeite met ademen. Hij floot en rochelde als een oude Mercedes. Dat was hij, een oude Mercedes. Uitermate goed merk, betrouwbaar, ijdel ook, maar wat wil je, met zijn looks. Toen allang niet meer natuurlijk. Ouwe man. Maar niet in jouw ogen. En jij was bij hem. Hield hem vast. Je was in zijn bed gaan zitten en hield hem tegen je aan getrokken, je armen om hem heen geslagen. Al zou het nog uren, dagen of maanden duren, zo bleef je zitten en je hield hem vast. Alles, het hele leven, alles wat jullie ooit samen meemaakten, mondde uit in deze laatste omhelzing. De optelsom van al het eerdere. Deze oneindige omhelzing was elke seconde weer de laatste. Steeds opnieuw. Hij, jij, hij, jij, wij, wij, wij, tikte de klok. Je voelde zoveel liefde, omdat er niets meer was om naar te verlangen. Werkelijk niets. Er waren geen gedachten over de dag of over later, de vakantie, de volgende keer. Er was geen toekomst, want zijn toekomst hield op. Er was alleen dit. Adem in. Adem uit.

‘Alma? Mama?’

O God, daar heb je ze.

‘Ze slaapt?’

‘Ja. Ze slaapt veel hoor. Ik denk dat ze misschien zo’n drie uur per dag wakker is, meer niet.’

‘Dat is toch geen doen?’

Waar bemoeien ze zich mee. Kijk ze zitten. Koffie, een koekje erbij.

Je ziet hoe Irene op haar lip bijt. Ze heeft altijd nogal aan je gehangen. Klaas neemt nog een koekje. Hij kan het hebben. Hij schijnt de marathon te rennen. Ook weer zoiets. Hij denkt misschien dat als hij maar hard genoeg loopt, de dood niet komt, of later. Altijd maar bezig met uitstellen. Zijn vrouw ook. Ze lopen hard en eten zilvervliesrijst.

Ze praten, maar niet met jou.

Wie is dat? Je kent hem wel. Nee. Jawel. Die kop. Je komt er zo op.

Al die moeite, waar is het allemaal goed voor geweest? Je kan het je nu niet meer goed voorstellen. Al die gesprekken, al dat vergaderen, schoonmaken, regelen, de afspraken, de was opvouwen, grasmaaien, praten, haasten, fietsen, verplaatsen, eindeloos.

Een stem.

‘Er moet wel een beslissing genomen gaan worden. Nu ze nog bij kennis is, begrijpt u.’

Laat maar praten.

Lang geleden. Een meer. Een ander land. Overal dobberen zwanen, als witte zeepvlokken op het water. Hij weer. Faruk. Een hand. Koud en sterk. Hij omvat de hare. Ik ben getrouwd, zeg je. Ik ben betrouwbaar, zegt hij. Je lacht.

‘Ze lacht.’

Je lichaam dat zo heerlijk lopen kon. Zo zonder pijn. Zo stap voor stap. Zo sterk. Zo zongebruind. Met die billen waar de mannen…

Dat weet je nog, dat herinner jij je nog allemaal precies. Een nieuwe lach borrelt op uit je buik.

‘Waarom lacht ze?’

Hij vraagt of hij je mag vergezellen. Jullie slenteren langs het meer, zeggen niet veel. Hij wijst je op bloemen, noemt hun namen in het Latijn. Hij is nog jong, zevenentwintig misschien. Je verlangt naar huis. Maar nu ben je hier. Hij pakt je hand. Wat een koude hand. Is hij zenuwachtig?

‘Ze droomt misschien.’

‘Faruk?’ vraag je, want opeens weet je het weer. Daar met dat koekje, op die stoel, hij is het die al die namen wist, in het Latijn.

Je ziet iedereen opveren. Ze kijken heen en weer, van hem naar jou. Faruk kijkt ook op.

‘Ze weet het nog,’ zegt Irene. ‘Mijn naam weet ze niet meer.’

Wat zegt ze? Natuurlijk weet je haar naam nog.

‘Faruk,’ zeg je bevestigend. Het is hem echt. Je hebt je niet vergist.

‘Ja?’ vraagt hij.

Het was dat jaar dat alles anders ging dan gedacht. Irene was nog maar zes maanden oud, jullie waren net verhuisd, het bleek een bouwval, verrotte balken, vocht in de spouwmuren, boktor en houtworm. Je hart gaat nog altijd sneller kloppen als je daar aan denkt. En toen viel de liefste ook nog van de trap en bleek een hersenschudding te hebben.

Ergens onder overhangend groen begon Faruk je te zoenen. Je lichaam dat nu zo grenzeloos is, alsof je opgaat in de kamer, er komt geen einde aan, je ligt en ligt, was toen zo duidelijk begrensd. Is het omdat alles zo lang duurt dat je niet meer weet waar je begint? Of omdat alleen nog anderen dit lichaam kleden, wassen en voeden? Toen was je lichaam zo mooi compact, je wist precies waar jij ophield, geen gedachte vond buiten je plaats, en waar jij ophield, begon hij. Hij legde zich om je heen, hij had haast, kreunde in je hals. Zijn handen waren overal. Heel even was je bang voor zijn doortastendheid. Alles ging veel te snel. Maar toen niet meer. Het werd al donker, nergens ogen om jullie te stoppen. Jullie zakten op de grond, strekten je uit op het gras. De aarde was warm.

Je kende hem niet. Je was hem eerder die avond tegengekomen op de brug. Hij keek je aan. Hondsbrutale bruine ogen. Hij vroeg of hij met je mee mocht lopen en tot je eigen verbazing had je geknikt.

En daar in het gras maakte de nieuwsgierigheid in zijn handen iets wakker en pas toen het wakker werd wist je hoelang het geslapen had.

Het afscheid de volgende ochtend was onhandig. Hij zei niet veel. Jullie dronken koffie op het station.

‘Zullen we maar vrienden worden?’ vroeg je.

‘Weet je het nog, mama?’ vraagt Irene.

‘Natuurlijk,’ zeg je, hoe zou je Faruk kunnen vergeten.

Hij knikt tevreden, buigt voorover om een nieuw koekje te pakken.

‘Dat is wel heel bijzonder,’ zegt Irene. ‘Jullie hebben echt iets bijzonders, hé?’

Zo is het. Je glimlacht.

Het is zo jammer dat de liefste eerder ging. Wie moet jou nu vasthouden op de laatste dag? Zou hij dat willen doen? Faruk was geduldiger dan de liefste. De liefste had altijd haast om iets van zijn leven te maken. Faruk niet, die wilde minder. Je kijkt. Hij is behoorlijk aangekomen.

Och, daar heb je Joris of Jasper. Maar, die is minstens vijftien, wanneer is dat gebeurd? Die wil geen verhaaltje, dat zie je meteen.

‘Floris?’ gok je.

‘Jasper,’ zegt Irene snel.

Meestal gok je toch verkeerd. Dat is omdat je te lang twijfelt. Dan raakt je intuïtie in de war. Zo werkt dat, daar ben je achter gekomen. Zou iemand het willen horen? Je draait je hoofd heen en weer.

‘Mama?’ Klaas neemt het woord.

Je hoort zijn stem. Waar is hij?

‘Weet je nog dat je tegen de dokter zei dat je, als het steeds slechter ging, en je geheugen en de pijn, eigenlijk, ja…’

Waar heeft hij het over?

‘Dat je dan een afspraak zou willen maken over een dag en een tijd?’

O, daar zit hij. Je knikt hem toe.

‘Ja?’ Je moet je best doen om duidelijk te spreken. Om een of andere reden lijkt het je belangrijk dat je helder overkomt.

Wat kijkt hij opgelucht.

Ze kijken allemaal opgelucht.

Heb je iets gezegd?

‘Wij denken dat die tijd nu ongeveer gekomen is,’ zegt hij. ‘Ben je dat met ons eens?’

Waar heeft hij het over? Je glimlacht nog maar eens.

‘Mama?’ vraagt hij dringend.

Je knikt hem toe. Hij glimlacht vermoeid.

‘Wil je dood?’

‘Dat staat wel op de planning.’

Ze lachen.

‘Wil je nu al dood?’

‘Vandaag?’ vraag je.

‘Of morgen,’ zegt hij. ‘Of volgende week.’

Je begrijpt iets niet.

‘Het gebeurt als het gebeurt,’ zeg je.

Ze kijken elkaar aan.

Irene haalt diep adem. ‘Wat bedoel je daarmee?’

‘Ik bedoel…’ Waar hadden ze het ook alweer over.

‘Mama?’ vraagt Klaas. ‘Op welke termijn…’

‘Dat weet ik nog niet,’ zeg je scherp. Soms ben je opeens glashelder. Zie je, zo zijn ze. Ze willen het in hun agenda zetten, het geregeld hebben.

Huilt Irene? Heb je iets verkeerds gezegd?

‘Het bezoekuur is voorbij,’ zeg je. Laat ze een andere keer maar terugkomen.

‘Het is zondag, mama,’ zegt Klaas.

Je doet je ogen dicht. Aarzelend staan ze op.

Je weet nog dat je met die lieve lijfjes in bad ging. Niets blijft daarvan over, niets. Niet de intimiteit. Je mag al zo lang niet meer hun geur opsnuiven, je weet niet eens meer hoe ze ruiken.

Irene heeft haar jas alweer aan. Kijk haar nou staan. Geen sprankje avontuur in dat lichaam. Geen wonder dat ze in scheiding ligt. Jouw generatie wist nog wat leven was. Zelfs nu je hier in dit bed ligt en je niet eens meer kan bewegen, zit er nog meer avontuur in jou dan in je nageslacht.

Je wil niet dat ze gaan. Ze moeten blijven.

‘Ze huilt.’

‘Het is verwarrend,’ zegt de stem die er alles van weet blijkbaar. ‘Maar ze wordt steeds meer een speelbal van haar emoties.’

En weg zijn ze.

Waren ze wel hier vandaag? Nee, dit was allemaal al gister, of vorige week, maanden terug. Ze komen niet vaak meer sinds die dag. Vandaag is pas net begonnen. Je ontbijt staat nog altijd onaangeroerd op het tafeltje. Mooi tafeltje, vind je dat. Het kan rijden. Heel mooi. Het glimt.

Je weet wel waar ze het over hadden. Het is ook zwaar voor ze. Dat weet je. Maar zij kunnen het vergeten zodra ze hier de deur uitlopen. Jij zit in dit lichaam, dat langzaam in een vlek verandert, elke minuut is er meer grijs. Ze willen je wegwassen. Die opluchting. Is Faruk er nog? Je zou er alles voor over hebben zijn lichaam nog eens tegen het jouwe te voelen. Hij kon je optillen alsof je niets woog, veel sterker dan de liefste.

‘Zie je wel,’ had Klaas gezegd. ‘We hadden het veel eerder moeten vastleggen.’

‘Is het nu te laat?’ vroeg Irene met een dun stemmetje. Aan wie vroeg ze dat?

‘Misschien moeten jullie dit ergens anders bespreken,’ zei de stem die er alles van wist.

Toen hadden ze hun jassen gepakt en waren ze vertrokken.

Die kinderen. Ze hebben geen stamina. Ze kennen het woord niet eens. Geen van hen zou je langer dan tien minuten terzijde staan, dan gaan ze al om de dokter roepen. Maar jij gaat je niet haasten. Denk dat maar niet. Je herinnert je wel dat je zei dat je nooit zo wilde eindigen. Natuurlijk niet, dat wil niemand. Maar nu is het zo. Je leeft, er is geen overzicht, maar leven is een lichaam hebben, en nu heb je het nog. Ja, het is het enige dat je nog hebt, dus ook het laatste waarvan je afscheid wil nemen.

Neem de tijd om langzaam uit te doven. Stap voor stap je bewustzijn te verliezen. Nog eenmaal te controleren of je alles bij je hebt.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,