papieren helden

FB

Insecten

dit is hoe ik eraan terugdenk:

dat ik bij u kwam met om mijn hoofd een zwerm insecten. ik was op drift. er was gegons. gezoem. gefladder. ik kon mijzelf niet meer horen. ik sloot mijn ogen voor de wind van vleugelslagen in mijn gezicht. en gij zei: stil maar. ga even zitten. of ge zei het niet maar ik voelde het u denken. en zo zaten wij daar. het geruis ging langzaam liggen. het krioelde nog. en het kriebelde. en ik was nog steeds bang. maar iets in mij of misschien in u deed me kijken. ik zag u denken: stil maar. bij mij zijt ge veilig. ge bewoog bijna niet. als insecten konden denken, moeten ze gedacht hebben dat ge een trillend blad waart. niet meer. ze vlogen niet op. ze sloegen ons door hun facetogen gade. ik denk dat ik terug durfde ademen. gij fluisterde: het is maar een bries. en ik weet niet of insecten oren hebben, maar als dat het geval is, dan spitsten ze die om naar u te luisteren. ze kropen verder. hun pootjes tikten tegen de muren. de tafel. het plafond. ik was als de dood dat er één naar beneden zou vallen. maar ik deed wat gij deed. traag bewegen. rustig ademen. kijken. mijn lippen hield ik stijf op elkaar geklemd. ge weet maar nooit. ik zag u een hand uitsteken naar een gruwelijk exemplaar. hij was rood. en zwart. en bruin. met een beetje pastelblauw. maar dat was niet genoeg om minder angstwekkend te zijn. zijn twee voorpoten waren vier keer zo groot als zijn achterpoten. hij tastte met zijn voelsprieten naar uw huid. ik hield mijn adem in. gij keek mij aan. alsof ge wilde zeggen dat er niets aan de hand was. ge kon daar gewoon zitten met een afgrijselijk beest in uw handpalm zonder dat er iets gebeurde. ge zei: als ge u stilhoudt, komen ze dichter. en als ze dichtbij zijn, kunt ge goed kijken. zo stil als het dier daar zat, hadden we het kunnen dood doen. in een kader aan de muur prikken. met glas ervoor. maar ik denk dat ik toen al voelde dat dat nergens voor nodig was. ik keek in kraaloogjes van minder dan een millimeter groot. en ik was niet bang. ik bedacht dat als ik hem zou willen dood doen ik een bruuske beweging zou moeten maken. en dan zouden de anderen verontrust zijn. dan zou alles weer opnieuw beginnen. het gegons. gezoem. gefladder.

in de plaats daarvan strekte ik ook mijn hand uit. het insect dat naar me toe kwam gekropen, had een pantser. het zag er onverwoestbaar uit. maar als het bewoog zag ik dat het tussen zijn vleugels week was. zo week als ik me vanbinnen voelde. ik had met hem te doen. ik had zo met hem te doen dat ik er niet meer aan dacht hem een vleugel te krenken.

alles bij elkaar zaten we daar uren. te kijken. te ademen. en toen – toen ik eindelijk mijn lippen van elkaar durfde te doen – zelfs te spreken. om ons heen ging de bedrijvigheid verder. de insecten wenden aan onze stem. schrokken af en toe van een beweging. vlogen op. maar leerden sneller weer te landen.

dit is wat ik sindsdien over angst denk:
als ge maar behoedzaam beweegt, gaat het liggen in uw handen.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,