Ik hoef niet te doen alsof ik een man ben - wat voor man dan ook - maar het kost me een half uur om tot deze beslissing te komen. Een half uur waarin mijn vingers geen nieuwe woorden vangen. Evenveel tijd als het plaatsen van een bot-verankerd hoorsysteem door een kundige chirurg. (Ik heb het opgezocht)
Een vrouw dan. Alsof ik niet zelf al een vrouw ben, vagina, menstruatie, het litteken van een keizersnede als tegenhangers van mijn voorliefde voor kort haar – Sinéad O’Connor als ik echt het lef had, maar dat heb ik niet. De meest rebelse daad van vandaag is de keuze een vrouw te schrijven, niet een man.
Een vrouw die een vrouw verzint, haar leven in wil blazen. Een baan, of een leven zonder baan – wat zou ze dan doen? Een uitkering? Vrijwilligerswerk? Tradwife? - kleren die haar prettig zitten. Je voorstellen wat voor kleren dat zijn en je niet laten leiden door je eigen voorliefde voor een low-rise spijkerbroek en een hoodie, de capuchon omhoog als je schrijft, niet dat, kleding verzinnen die deze vrouw zou uitkiezen, waarbij comfort niet de doorslaggevende factor is, maar niet vervallen in een cliché van een rok, je hebt immers al voor een vrouw gekozen, wat de mannelijke lezers, de redacteuren eerst - ik stel ze voor met een bril, en een frons, alsof dat niet clichématig is - het uiteindelijke lezerspubliek daarna direct, en anders geleidelijk, interesse doet verliezen. Geen cliché in kledingkeuze.
Focus op het innerlijke leven dan. Het innerlijke leven van een vrouw. Alsof dat geen mensen afschrikt. Verzin omstandigheden voor deze vrouw, deze vrouw zonder kleren – je kunt haar naakt laten zijn, met zachte borsten en een buikje dat al veertien jaar beginnend is, begon te beginnen na een keizersnee, of nee, na een doodgeboren kindje met 35 weken, een vrouw met schaamhaar en stoppels onder haar armen. Maar dat zou een ander verhaal maken en alhoewel ik de vrouw nog niet heb, niet helemaal, heb ik al wel een gevoel. Dit gevoel moet je je voorstellen zoals geur in een tekenfilm wordt weergegeven.
Tom en Jerry, een vleugje dat door de kamer lonkt, maar ik ruik het verhaal niet, ik voel het, en zo ziet dat gevoel eruit. Ik parkeer Tom en Jerry en hun huishoudster Mammy Two Shoes.
Terug naar de vrouw, de vrouw wiens kleren niet genoemd worden. Verzin een vrouw, verzin een leven, verzin een plek waar ze woont, zie het voor je: de witte gang naar de voordeur, de haakjes voor de jassen die deze vrouw niet hoeft te gebruiken nu ze geen kleren zal krijgen, noch comfortabel, noch indicatief voor sociale status. De gang naar de voordeur zegt al heel veel. De keuze tussen vloerbedekking of tegels, laminaat of hout. De gang naar de voordeur en hoe de vrouw, wiens leven ik bouw met elke stap die ze neemt, blijft lopen, aarzelend of zelfverzekerd – ik besluit onmiddellijk dat het zelfverzekerd is, besluit dit sneller dan die chirurg een hechting fixt. Een vrouw in deze gang, of ze nu over vergeeld laminaat loopt of haar tenen in grijs of groen of wit hoogpolig tapijt krult, is zelfverzekerd. Kwaad misschien zelfs wel – is kwaad de overtreffende trap van zelfverzekerd? - maar dan in mijn hoofd hoor ik een vrouw, een man, een koor aan vrouwenstemmen die de bassen van de mannen – het was er meer dan één, toch? TOCH? - die verontwaardigd, niet kwaad, die verontwaardigd laten weten dat een kwade vrouw geen pas geeft. Waar is ze kwaad over? Is ze pissig op de postbode aan de andere kant van de deur? Onterecht, wat een bitch, die arme postbode. Is ze kwaad op zichzelf, deze vrouw in deze gang wiens leven je aan het verzinnen bent? Dat kan, dat kan zeker. Wat maakt haar zo kwaad? Wie geeft haar het recht om kwaad te zijn?
Is ze verkracht? Beroofd? Ontslagen? Is ze verlaten voor een ander?
Eerder schreef ik over een poetsvrouw, dat herinner ik me nu. Voor mijn geestesoog verschijnt een deel van de woonkamer die ze afstofte, een deel van de inloopkast die ze opruimde, maar niet de vrouw. Ik schreef niet wat ze droeg, niet wat voor haar ze had. Maar deze vrouw die nu door de gang loopt moet door haar eigen gang lopen, zelfverzekerd of kwaad, maar veilig in haar eigen omgeving.
En dus is kwaad van tafel. Kwaad is een vrouw in een positie van aanzien – of ze nu wel of niet ook echt kwaad is. Men maakt haar kwaad, zet haar op een bezemsteel, geeft haar lakleren outfits, of schreeuwerige schoudervullingen. Er is een wereld daarbuiten, misschien wel achter de voordeur van de gang, waar een kwade vrouw een cliché is, een grapje, weggestopt in opmerkingen over hormonen, afgeschilderd als een probleem waar een goede beurt de beste oplossing voor is – mits ze knap is natuurlijk.
De vrouw die ik nu zo rebels heb gekozen, heb laten ontstaan voor onze ogen, denkt hier momenteel niet aan, ze is gewoon een vrouw, recalcitrant in haar zelfverzekerdheid. Ik weet inmiddels met een bijna religieuze zekerheid dat deze vrouw noch knap noch jong is. Toch een beetje zoals ikzelf, critics be damned. Nee, ik moet dat loslaten – ik loop niet door de gang, het zijn niet mijn tenen die over een gladgepolijste houten vloer gaan, of een hoogpolige vloerbedekking.
Gedachten die als spinnetjes uiteenstoven, komen kriebelend terug. De vrouw zal iets moeten doen, zonder actie geen verhaal, alleen Proust en andere mannen komen weg met een boek schrijven waarin voornamelijk niets gedaan wordt.
Mijn vrouw gaat de wereld veranderen, zoals dat gaat in fictie. Wordt ze in de ogen van de lezer, uw ogen, direct jonger als ik dit aankondig? Ze controleert of ze haar mobiele telefoon en huissleutels bij zich heeft en stapt naar buiten. Buiten waait een lentebries en ze glimlacht als haar zintuigen de onmiskenbare groei en het ontwaken registreren.
Ze hoeft de deur niet op slot te doen, rinkelt met haar huissleutels. Ieder ander zou denken “doelloos”, maar het is niet doelloos, het doel is het rinkelen, de vrije beweging van haar vingers, de ruimte die de sleutels krijgen, het geluid dat ze hierbij maken.
Kijk weg van deze zelfverzekerde vrouw, van haar beginnende buikje, de littekens, en beslis waar ze loopt. Een galerij hoog verheven boven wat winkels en een parkeergarage? Een straatje met oude bomen en huisjes met veel glas in lood boven de voordeur? Of een lichtbruin gesteende doorzonwoning? Doet het er toe? Voor mij, voor u, voor de vrouw?
Het regende vannacht, dat is duidelijk. Dingen worden altijd een beetje helderder na regen. De vrouw neemt haar omgeving in zich op, tevreden.
Ze loopt naar het park.
Onze aandacht voor deze vrouw is uitzonderlijk. Het valt haar namelijk op dat ze niet opvalt. Een hond snuffelt even aan haar been, maar zijn baasje - een knul van nog geen zeventien - heeft oortjes in en kijkt niet op van zijn telefoon. Een kindje op een loopfiets zwalkt links en rechts en kruist haar pad diagonaal, maar de ogen van de man die erbij is, dwalen niet van haar ruggetje af. Twee hardlopers scheren rakelings langs haar, één met de sokken hoog opgetrokken, één met blote enkels in zichtbaar goed ingelopen schoenen. De vrouw zag ze komen, zag ze synchroon opzij gaan en toch leken ze haar niet te zien. Een andere hond, groter dan de eerste, maakt oogcontact. De vrouw glimlacht, ze weet dat honden gelaatsuitdrukkingen van mensen kunnen interpreteren en warempel het beest lijkt terug te grijnzen en nu glimlacht de vrouw voluit, en ik ook en u ook want oh wat een heerlijke onbezorgde lentedag en wat een feest om hem mee te mogen maken.
Ze kiest een bankje uit met uitzicht op het water en op drie meiden die zitten te kletsen. Hun jassen zijn als kussentjes op het glinsterende gras gelegd en gezamenlijk vormen ze een kleurrijk eiland in een groene graszee.
De vrouw ziet hoe de meisjes wel gezien worden, glimlacht zoals iedereen glimlacht die de onbevangenheid van lentezon en lange ledematen meemaakt.
Glimlacht zoals iedereen glimlacht, misschien bewuster, misschien oprechter, misschien ongevaarlijker, wie zal het zeggen, en zelfs als ze haar ogen even sluit en haar gezicht naar de zon draait, houdt ze de meisjes in de gaten. Sisterhood, iets wat er vroeger nog niet was, misschien zelfs net nog niet, toen het bankje nog niet bestond in mijn gedachten, in uw gedachten, maar nu wel, nu is het park er, en het bankje en nu is zij er en zij is de grote zus, de tante, en ze houdt haar dichte ogen naar de zon, maar houdt met haar aanwezigheid ook de meisjes veilig. Daar, de twee knullen op een fatbike, één oud genoeg voor een rijbewijs, de ander met een blikje losjes in z’n hand. Die hardloper met spieren die bij aanspannen strepen trekken over zijn bruine benen. En dan de oudere man met zijn buik, zijn beige broek en groenige jas. Ze ziet hem met haar ogen dicht, voelt hem dichterbij komen. Inwendig zucht ze. Dan opent ze haar ogen en kijkt hem strak aan, onvriendelijk zouden sommigen het noemen. Vooruit, de meesten. Maar ze wil niet onvriendelijk zijn, ze wil gewoon hier zitten, alleen, of op zijn minst zonder hem. En ze wil dat hij doorloopt, de middelbare man die overal mee wegkomt, gegluur en een glimlach gefilterd door de cultuur die leert dat ouderen respect verdienen. Oudere mannen dan. Dat ze het vaak niet zo bedoelen. Dat het ook allemaal niet te snappen is voor ze, dat ze uit een andere tijd komen. Ik ook, denkt ze. Ik kom uit toen en ik ben nu en die meisjes zijn nu en tenzij je dat snapt ben je hier niet welkom.
Heeft dat ooit een man met een welvaartspens en een beige broek tegengehouden? Hij maakt aanstalten om te gaan zitten en onze vrouw ontkruist haar enkels en gaat wijdbeens zitten, één hand diagonaal over het bankje. Een totaal ongemakkelijke houding. Zo voelt het dus: ruimte innemen. De man moet een stapje opzij doen en de vrouw kijkt weg. Ze bestaat lang genoeg om te weten dat ontkruisen van enkels en het innemen van plaats in combinatie met oogcontact in mannentaal een uitnodiging betekent. We spreken vrouwentaal hier.
Totaal onverwacht, ook voor mij, ploffen twee tieners naast haar neer. De meisjes lachen en delen een appel die krakend kleiner wordt en besteden totaal geen aandacht aan de wereld om hen heen. Pas als de oudere man zijn pogingen heeft gestaakt om hen tot rust te manen met zijn gelaatsuitdrukkingen, zijn pogingen heeft gestaakt ook om hen aan te spreken en na zijn constatering dat er “heus wel vier mensen op het bankje passen, er gaan veel makke schapen in een hok, maar dan moeten de schaapjes wel luisteren, of mak zijn” pas nadat hij zich heeft omgedraaid en gepikeerd wegloopt, stoppen de meisjes en kijken ze onze vrouw aan. “Wat een creep,” zegt de één. “We dachten dat je niet zo op’m zat te wachten, z’n vibe was off, zeg maar.” zegt de ander.
Dan zijn ze weg en was er ooit een heerlijkere lente dag dan deze?
De vrouw legt een hand op haar beginnende buikje, naast dat litteken, dat er wel of niet zit en ze geeft zichzelf de tijd weer rustig te worden, let op haar ademhaling, kijkt naar de bomen die onmiskenbaar groen zijn. Het is stiller in het park nu en ze bedenkt zich dat lente een geluid heeft.
Ze denkt aan de vrouw die ze was toen ze hier kwam wonen, een aantal jaren terug. De vrouw die “uit een scheiding kwam” en alleen door ging. Het verschil tussen het woordje “moest” en “ging”. Hoe alles kleiner was: een kleinere woning, het dichtstbijzijnde park kleiner. De supermarkt kleiner en de keuken kleiner en de koelkast kleiner, maar de lucht zoveel weidser en zoveel meer ruimte om te ademen.
Is ze nog dezelfde vrouw? Is ze dat voor u? Ze is intens tevreden, de buikige niet-boomer vergeten, de meisjes en hun appel maakten zoveel meer indruk. Sisterhood. Ze buigt zich iets naar voren en kijkt naar haar handen. Ze draagt geen ringen en geen nagellak. Het puntje van haar ringvinger is enigszins vervormd – een ongelukje in de keuken dat ze zelf veroorzaakte en zelf oploste. Haar handen zijn sowieso de handen van een vrouw die het meeste zelf doet. Ze denkt aan de pakketbezorger die haar naam altijd verkeerd uitspreekt en hoe blij hij was met een thermosbeker warme chocolademelk die ze hem net voor kerst meegaf. Hoe hij haar naam zelfs verkeerd had geschreven op de kaart die hij aan de schoongewassen beker had geplakt. Ze hebben er samen om gelachen. Ze denkt aan de poetsvrouw die ze had, eerst, vroeger, toen. Hoe opgeruimd ze altijd was, en hoeveel ze al had begrepen van haar eindigende huwelijk. Een bed aan één kant onbeslapen, de afstandsbediening opgeruimd. En uiteindelijk denkt ze even aan de man die een vrouw wilde die wél mee ging bowlen met zijn collega’s, maar haar gedachten fladderen als vanzelf naar het zonlicht en de lentelucht.
Na een tijdje pakken de meisjes voor haar op het grasveld hun tassen en hun jassen. Ze kloppen elkaar af, doen hun haar opnieuw vast. Hun bewegingen zijn loom doch elegant, als katten die in de zon hebben liggen rusten. De vrouw kijkt ze na en heel even is ze hen, jonger, onbezorgder. Niet naïever, naïviteit is een luxe die meisjes al jong afleren.
De vrouw blijft zitten, nog eventjes, denkt ze. Ze blijft zitten als een oudere vrouw naast haar plaatsneemt en stukjes brood afscheurt en voert aan de toeschietende vogels. Eksters, mussen, een enkele duif. Ze accepteert een half sneetje en maakt er kleine kruimels van. Ze weet best dat vogels geen brood zouden moeten eten en met elke gooi-beweging gooit ze niets, maar duwt ze de stukjes tegen elkaar aan op haar handpalm. Geen vogel die het merkt, geen mens die het merkt dat ze uiteindelijk een balletje brood in haar hand houdt. De vrouwen praten even, over het weer, over lente, maar onze vrouw blijft zitten tot de oudere vrouw weg is.
Dan voelt ze onrust komen. Ik ook. Moeten we niet opstaan, weglopen, naar huis, naar een winkel? Iets? Hoe kan ze hier zomaar zitten, op een wereldbol die draait, met een economie die aan de praat gehouden moet worden, een land dat om verandering zucht? Ging ze niet de wereld veranderen? Ze onderdrukt de neiging op haar telefoon te kijken. Zolang ze niet gekeken heeft, zijn er geen nieuwe berichten van een front, een vluchtelingenkamp, een gezonken bootje met te veel mensen, een vrouw vermoord, geen nieuwe apps en snaps over belangrijke zaken die in vergelijking hiermee misschien toch niet zo belangrijk zijn. En toch… ik ben ook belangrijk, weet ze. Dit kleinere leven. Misschien hoef ik de wereld niet te veranderen, misschien is het genoeg er in te blijven bestaan. Misschien, denken we, brengt het blijven bestaan in de wereld wel de verandering.
En morgen doet ze weer iets, iets groots of juist zo klein dat het het vermelden niet waard lijkt, maar ze zal het doen met de zekerheid van iemand die het recht heeft om te bestaan zonder uitleg.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.