papieren helden

FB

Papa en de tijd

Ik betreed het zachte zand, stamp het pad op waar de bomen hoog reiken, een eenzaam laantje in de Twentse velden waar ik in de verte een man zie lopen. Hij lijkt op mijn vader, met een hondje dat lijkt op mijn vaders hondje, en het zijn ze, mijn vader en zijn hondje Puk. Ik ren op ze af, hij heeft niets door, hij is nog dover dan vroeger. Hij wist dat ik ging hardlopen, en ik wist dat hij de hond zou uitlaten, maar er zijn hier zoveel paden, zoveel velden, en er loopt niemand, en na een uur rennen kom ik hem dus hier tegen. Ik nader mijn vader en Puk, maar het is nog een aardig stuk. Wat zal ik zeggen, zonder dat hij schrikt, wat zal het praatje zijn, zit hij er wel op te wachten? Het zal goed zijn, want het gaat al tijden goed. Eerst denk ik; waarom word ik niet ouder, waarom wordt mijn vader niet ouder, waarom blijven we hetzelfde, en om elkaar heen draaien? Ik bang voor hem, hij ongemakkelijk met mij? Maar dat is niet zo. Ik ben niet meer bang voor hem, en het valt mee hoe ongemakkelijk hij tegenwoordig is. Het is twee jaar sinds ik gescheiden ben, de tweede zomer achtereenvolgens dat ik met mijn bijna gepensioneerde ouders op vakantie ben, en net zoals vorig jaar ben ik dankbaar. Ja, ze zijn beperkt in wat er te bespreken valt, dat verhaal heb ik al honderd keer als verwijt afgespeeld, binnensmonds en hardop. Ze kunnen er niets aan doen, hebben zelfs het beste met me voor. Ik denk terug aan hoe ik met vader laatst met Pasen naar de Johannes ging in de schouwburg, hoe hij zijn voetbaltrainersjas niet wilde afgeven bij de garderobe, tijdens de pauze geen drankje wilde, als enige bleef zitten op zijn rode stoel, en tijdens het applaus als eerste weer naar de uitgang liep (al vond hij het naar eigen zeggen prachtig). Dat zie ik wel. Sterker nog; ik ben het zelf, als ik eerlijk ben. Ik wil ook geen jas afgeven, drankje drinken en het applaus afwachten. Of hoe mijn moeder nooit uit haar huis komt, en als ze dan toch bij mij noodgedwongen op bezoek is vanwege een verjaardag of iets dergelijks, opmerkingen maakt over de stad, het verkeer dat ‘kriskras door elkaar gaat’, over de geuren ‘die je overal ruikt’. Ja mama, het is vies en druk in de stad, en even zie ik mijn dagelijkse omgeving door haar ogen, voel hoe klein mijn wereld is, en hoe klein die van haar.

Ze zitten de hele week voor hun camper op een camping die ik heb uitgekozen, in Twente omdat papa uit Twente komt, op een niet te grote camping omdat papa niet van drukte houdt, en wat fijn is voor papa is fijn voor mama. Papa dronk vanmorgen om half twaalf een biertje. Hij luncht niet, en ontbijt soms met tegenzin een krentenbol. En hier loopt hij, met zijn hondje Puk, in het verder eenzame Twentse laantje. Toegegeven, het is prachtig hier. Ik besluit niets tegen hem te zeggen voordat ik op gelijke hoogte met hem ben, maar Puk hoort mij al, veel eerder dan dat papa mij hoort. Papa kijkt omdat zijn hondje zich enthousiast kwispelend omdraait. Ik vertraag mijn pas en ga op mijn hurken zitten om het beestje te aaien.

‘He!’ roept vader, een tel nadat hij mij ziet, ‘wat toevallig!’ En ook al is het nauwelijks toeval, omdat we samen op vakantie zijn en ik elke dag ren en hij driemaal daags Puk uitlaat, is het ook weer wél toevallig, met zoveel landweggetjes in de buurt en andere routekeuzes die ik kon maken. En wat geeft het, men roept maar wat, om elkaar te waarderen of te ontzien, om het elkaar makkelijk of moeilijk te maken, het geeft niks wat iemand zegt. Ook daar heb ik vrede mee, dat niet alles altijd om de inhoud gaat, dat zelfs nauwelijks iets van betekenis is, dat we allemaal uit elkaar ontstaan en weer uit elkaar vallen, en slechts onderweg vorm proberen te geven aan dit wordings- en scheidingsproces, dat we het elkaar dus slechts een beetje makkelijker kunnen maken (of moeilijker). Tussen het moment dat ik hem zag in de verte en het moment dat ik hem daadwerkelijk zie bedacht ik van alles. Hoe deze tussenruimte een geschenk is: mijn vader die niet op zijn hoede is en niet weet dat hij gezien wordt, en de tijd die ik daardoor heb om iets van hem te vinden, hem te zien, iets te voelen. En ik ben blij dat ik niks stoms denk, dat de meeste gedachten gedoofd zijn, dat ik alleen maar vertedering voel, wetende dat hij al jaren zo doet en nog jaren zo door zal doen, dat ik voorlopig nog niet voor hem hoef te zorgen, dat hij al jaren niet meer voor mij zorgt en dat ook nooit meer hoeft te doen (maar dat toch meer heeft gedaan dan ik vroeger dacht). Ook hij ziet mij. Met alles wat zijn ogen en oren kunnen op de tijden dat hij aanwezig is. En dat ze ooit in zo’n godvergeten dorp zijn gaan wonen, en me zoveel sprookjes hebben laten vertellen, ach, mensen kiezen een plek, gebaseerd op van alles onzinnigs, waar we ons nu niets meer bij kunnen voorstellen. Ze begrijpen zelf ook wel dat het niet het allerbeste was, dat hoeven we nu niet meer uit te kauwen.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

Derko Laan
,