De zelfmoord van mijn buurman was niet de eerste zelfmoord hier in de straat maar wel de leukste. Ik heb het over mijn buurman van nummer 19. Aan de andere kant, op nummer 15, was het mijn buurvrouw die eigenhandig haar houten jurk aantrok. Ze had geloof ik niet echt een goede reden. Of misschien was dat juist het probleem, heb je die vooral nodig om wél te willen leven, was ze gewoon een beetje door haar goede redenen heen. Ze was oud, dat in ieder geval, en op eigen benen kon ze al jaren niet meer lopen. Ze heeft zichzelf twee weken geleden met scootmobiel en al de rivier ingereden.
Ik vertel de verhalen aan mijn moeder. Zoals iedere vrijdagochtend drinken we samen koffie; ik aan mijn kant van de telefoon, zij aan de hare. Voor de pandemie zat ze hier iedere week op de bank, maar dat werd te gevaarlijk, dus konden we het wekelijkse moeder-zoon-consult voortaan telefonisch afdoen. Wat dat betreft was de uitbraak van dat kutvirus een godszegen.
Een paar weken geleden kondigde mijn moeder doodleuk aan dat ze haar huisbezoeken kon hervatten. Ze had haar tweede vaccinatie die ochtend laten zetten. ‘Ik sta vrijdag extra vroeg op de stoep,’ zei ze. Gelukkig begonnen toen de zelfmoorden.
Mijn moeder is altijd al bang geweest voor de dood en toen ze ouder werd is dat alleen maar erger geworden. Naar begrafenissen van vrienden en familie ging ze sowieso al nooit maar sinds een paar jaar wil ze niet eens meer thuiskomen bij mensen waar recentelijk iemand is overleden. Volgens haar is de dood besmettelijk, het gaat plakken aan je lijf, en om precies die reden heb ik meermaals plechtig moeten beloven haar nooit naar het bejaardentehuis te brengen.
Toch wil ze alles tot in detail horen wanneer ik haar vertel over mijn onfortuinlijke buren.
‘Losers,’ noemt zij ze. ‘Assertieve losers, dat wel.’
Hoewel ze niet meer in mijn straat durft te komen, geniet ze op afstand met een sardonisch genoegen van mijn trieste buurtgenoten en hun sinistere verhalen. Voor mijn moeder is de dood nu eenmaal even angstaanjagend als amusant.
Dat er hier iedere week wel iemand de hand aan zichzelf legt, lijkt haar nauwelijks te verbazen. In plaats daarvan probeert ze redelijke verklaringen die van geen kant deugen. Zo is ze ervan overtuigd dat er hier wel iets in het water moet zitten. En boven al het andere wijst ze de stad aan als grote boosdoener. De stad noemt ze de hel op aarde, of in ieder geval het voorportaal ervan.
‘Heeft er deze week nog iemand het bijltje erbij neergegooid?’ informeert ze nog voordat ik antwoord heb kunnen geven op haar eerste vraag – ‘Hoe gaat het nu met je lieverd?’
Ik vertel haar dat het deze week mijn buurman van nummer 19 was die zichzelf de beurt had gegeven.
‘Ik dacht dat die allang het loodje had gelegd,’ zegt ze hebberig. ‘Dat was toch dat verhaal bij die groothandel?’
Ze vergist zich. Dat was mijn benedenbuurman, die zijn polsen een paar weken geleden aan flarden sneed op de parkeerplaats voor de Gamma.
‘Had-ie z’n polsen horizontaal of verticaal doorgesneden? In de films zie je vaak dat het niet lukt wanneer ze het horizontaal proberen.’
Ik denk even na. ‘Gewoon horizontaal,’ zeg ik om de regie in handen te houden. ‘En het werkte als een tiet. Je moet niet alles uit de films geloven.’
‘Voor de Gamma,’ zegt ze. ‘Zo’n plek trekt natuurlijk alleen maar doe-het-zelvers aan. Vreselijk dat jij nu juist daar in de buurt moest gaan wonen.’
‘De Gamma is zo slecht nog niet,’ zeg ik. ‘En bovendien vertelde zijn vrouw me dat hij altijd al voor een grote zaak had willen sterven.’
‘Al met al een treurig verhaal,’ besluit moeder tevreden. ‘Maar hoe zit het nu precies met die buurman van nummer 19?’
‘O ja,’ zeg ik. ‘Dat was een leuke.’ En als ze allebei haar handen vrij zou hebben zou ik erom durven wedden dat ze die verkneukeld in elkaar zou wrijven.
‘Die buurman was een behoorlijke rotzak,’ vertel ik haar. ‘Vooral wanneer het zijn eigen vrouw betrof. Blijkbaar probeerde hij haar flink onder de duim te houden.’
‘Klinkt als een rotvent. Wat dat betreft was je vader een goedzak. Al had je me dat vroeger nooit horen zeggen. Onder de grond is iedereen een goedzak. Als voer voor madeliefjes staat niemand er slecht op.’ En ze zet een lied in, haar lijflied, dat doet ze wel vaker. Het is haar variant op het nummer Een eigen huis van René Froger. Haar stem klinkt zuiver, de woorden lichtelijk vals.
Een eigen kist
Een plek onder de grond
En altijd iemand in de buurt die bloemen brengen komt
De rest van het nummer neuriet ze.
‘Ze mocht van die kerel niet eens een baan nemen,’ ga ik verder. ‘Vond hij niet gepast. Ik hoorde ze vaak ruzie maken, soms hele nachten lang. Daarna zat ze vaak tot ‘s ochtends vroeg als een maanzieke hond bij het raam te huilen. Maar ze heeft niet opgegeven, en uiteindelijk heeft hij toegegeven, mocht ze na lang soebatten een baantje nemen als makelaar. Had hij toch nooit mannenwerk gevonden.’
‘Ongelofelijk,’ zegt moeder. ‘Wat een ongelofelijke zak.’
‘Klopt,’ zeg ik. ‘En hij kreeg precies waar hij op voorhand bang voor was. Zijn vrouw had plezier in haar werk en haar collega’s werden vrienden waar ze ook na het werk mee optrok. En hij kon niets zeggen over haar verworven onafhankelijkheid omdat ze voortaan voor zichzelf kon betalen. Haar salaris werd zijn verdiende loon. En weet je wat hij toen deed?’
‘Hij schoot zich met een dubbelloops jachtgeweer door zijn hoofd?’ vraagt moeder met een zucht van opwinding.
‘Nee, hij nam een hond. Nu hij de controle over zijn vrouw was verloren wilde hij een hond die hem perfect zou gehoorzamen. Hij koos voor een Mechelse herder, omdat die zo’n beetje het beste wil luisteren van alle honden. En hoewel zo’n beest blijkbaar één baas uitkiest waar hij naar luistert wilde hij er zeker van zijn dat de hond nooit naar iemand anders zou luisteren. Dus daarom volgde hij eerst een cursus Japans. En pas toen hij na een jaar een heel aardig woordje sprak nam hij de hond in huis. Hij leerde het beest alle bevelen in het Japans, zo van lig, zit, af, blijf, hier en weet ik wat nog meer. Allemaal in het Japans zodat niemand anders bevelen kon geven dan hijzelf.’
‘Wat een aansteller.’
‘Uiteindelijk is het flink misgegaan,’ stel ik haar gerust. ‘Zijn vrouw kreeg de opdracht de benedenwoning op nummer 21 te verkopen. Toen het haar was gelukt en de nieuwe buren hun intrek namen, vroeg ze haar man naar buiten te komen om kennis te maken. Er stond een verhuiswagen vol spullen op de stoep, daarnaast een taxi waar een gezin met jonge kinderen uit tevoorschijn kwam. En wat denk je? Er kwam een Japans expat-gezin uit die auto zetten. En toen die kinderen de hond zagen begonnen ze meteen van lig, zit, af, blijf, hier, in het Japans natuurlijk, dus die hond deed direct wat hem met vrolijke kinderstemmetjes werd opgedragen.’
Moeders schaterlach klinkt als een daverend applaus. ‘En toen heeft hij zich met een dubbelloops jachtgeweer door zijn kop geschoten?’ hinnikt ze.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Hij is over de rails gaan lopen tot hij een trein tegenkwam.’
‘Saai,’ zegt ze. ‘Maar de toedracht maakt werkelijk alles goed. Dit was inderdaad een leuke.’
Vlak voordat we ophangen wil ze plotseling weten wat er nu met de hond gebeurt. Ik moet heel even nadenken voor ik antwoord geef op haar vraag.
‘Die blijft bij zijn vrouw,’ zeg ik dan. ‘Ik zag haar gisteravond vanuit mijn raam met dat beest lopen. Ze had een grote grijns op haar gezicht en in haar hand hield ze een Nederlands-Japans zakwoordenboekje.’
De rest van de dag zit ik achter mijn raam. Het is de plek waar ik de afgelopen maanden aan me voorbij zag glijden. Binnen het kader van het kozijn is de leegte nu eenmaal makkelijker te verdragen. In het begin wilde ik dat de tijd snel zou verstrijken, maar kropen de minuten tergend traag over de digitale wijzerplaat op mijn pols. De laatste weken leek ik de tijd juist nodig te hebben, maar vlogen de uren voorbij. Het is moeilijk een balans te vinden.
Het raam. Er gaat een jongen voorbij. Hij draagt een bermuda met op zijn hoofd een Russische bontmuts, alsof hij wil uitdragen dat de lente een aankondiging is van een nieuwe winter. Iets verderop, bij het bankje op de brug die over de rivier gaat, troepen wat hoertjes samen na hun nachtdienst en bij het koffiehuis op de hoek zitten Turkse mannen op krukjes, gooien handjes dobbelstenen over het trottoir. Het wordt sowieso steeds drukker op straat, veel drukker dan ik gewend ben geworden. Voorzichtige zonnestralen sleuren de mensen hun huizen uit, de straten op en een paar ramen verder probeert iemand een melodie op een mondharmonica, herhaalt koppig steeds hetzelfde riedeltje. Ik bekijk het groepje buren dat zich geïnstalleerd heeft op de bescheiden reep gras tegenover mijn huis. Ze hebben tuinstoelen meegenomen en planten deze in de aarde als ware het een vlag op vers veroverd land en ik denk aan mijn moeder en ik neem de buren een voor een in me op en bepaal welke van hen ik deze week zichzelf ter aarde zal laten bestellen.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.