papieren helden

FB

Universum van Gestolen Platen


1

De lucht is betrokken, het waait. Ik bekijk die zwartwitte foto, ik vermoed uit 1965, het jaar waarin jullie trouwden, die waarin je ubercool, één oog dichtgeknepen met een kermisgeweer de hoofdprijs afschoot, moeder, die jou als een ongelovige prinses van opzij monstert en nu denk ik aan die zanger waarvan ik de platen schoepte, niet dat je het erg vond, die zanger met de wapperende kuif, scherpe lijnen in het gelaat, ja, Johnny Cash en zeg nu zelf, smal, scherp, onbevreesd, zo zag jij er ook uit.

Misschien kocht je daarom de LP ‘Johnny Cash at Saint Quentin’, opgenomen op 24 februari 1969 in Saint Quentin State Prison en ik herinner me het luide gejoel, het gepraat tussen de nummers, maar vooral die elektrische gitaar, en dan bedoel ik de klank, de elektriciteit van dat ding.

Withete gensters wegspattend uit die minieme Dual boxen, rondvliegende spetters tegen de oranje cirkelpatronen van het behang en er ontstond de drang, de drang naar versterking, naar het inpluggen met een kabel en, later, nadat ik mijn eerste gitaar had gekregen en mijn vingers brak op de akkoorden F majeur en B mineur, kwam die wens tot leven, de goesting, het heilige doel om dat ding te connecteren met een versterker, dat mysterie zelf mee te maken, zelf in gang te zetten.

Op een avond besloot een goede vriend dan zijn oude radio te misbruiken en zijn elektrische gitaar in te pluggen via de koptelefooningang, daar de eerste wréééééééng uit een jong en gelukzalig leven te horen, en de boxen door te blazen.

2

Vingers glijdend langs de platencollectie in de donkerbruine wandkast moest ik, tussen al dat operageweld, net die plaat vinden, blauw als de nacht, de kop in tegenlicht en, op de voorgrond, de machtige nek van een basgitaar.

Dringt de vraag zich op: moet het - in naam van de eerlijkheid - enkel gaan over de platen die bij ons in de kast stonden?

Want als kind, spelend, rondhangend, werd ik bedolven onder de schone kunsten van de opera’s, belcanto’s, concerto’s, piano’s, slavenkoren, engelenkoren, Callas! Het was de lucht die ik ademde, het kon zomaar mijn systeem binnendringen, alles doen vollopen. En dat deed het niet, vreemd, maar mij hoor je niet klagen, ik was opgelucht toen er af en toe eens iets anders klonk want daar ging dan mijn interesse naartoe, naar dat andere, en ik zag jou ook daarvan genieten, wat raar was, want dit was toch Mindere Muziek.

Dus, moet ik eerlijk zijn, terwijl er zoveel goede muziek uit een goddelijke periode in jullie kast had kunnen staan? Niets van The Beatles, niets van The Stones, niets van The Kinks, geen blues, geen jazz, geen Chuck Berry, geen Miles Davis.

Ik werd geboren in het luchtledige, in een klassiek nest en ik moest er niet van weten, weigerde het mooi te vinden, dat gegil, dat gekrijs, dat gezwollen pathos, die verkleedpartijen, de snerpende violen. Er was er maar één uit de Hogere Muziek die in mijn oren genade vond, en dat was Frédéric Chopin, de weldadige stilte waarvan je zei, maar luister dan toch, zoon, naar die melancholie en ik vroeg hoezo en je zei dat die meneer uit een ver land kwam, zijn thuis had verlaten en dat hoorde je en dan keek je stil voor je uit. Vandaag kijk ook ik naar buiten en daar zie ik alles en niets en schrijf dat dan op.

3

Hier heb ik nog deze plaat: ‘16 Jerry Lee Lewis hits’, in al haar lelijke grandeur. Het is tenslotte een erfstuk, ze stond in jouw kast en nu staat ze hier naast mij, met nog altijd alle 16 JLL hits erop, en ik ga zoeken naar de nummers die hun eitjes legden in mijn hersenen, in mijn cortex, in mijn kruis, want het zijn mijn ‘roots’, quoi.

Wie Jerry Lee Lewis zegt, hoort ‘Whole lotta shakin’ goin on’ en ‘Great balls of fire’, de oernummers, de originals waarvoor de mensen destijds naar het radiostation belden om het nog eens te draaien. Zo’n nummer waarvan je denkt, zodra je het één keer gehoord hebt, dit heeft altijd al bestaan. Je hoort geen naden, je hoort het geheel, het is een entiteit, een golf water uit de zee.

De plaat trapt af met ‘Whole lotta shakin’ going on’, in de versie van 1964. Dat eenvoudige bluespatroontje van de linkerhand, zo simpel, zo effectief, dat kraakheldere drummetje dat invalt met een lichtvoetig roffeltje en dan meteen de bas die bodem geeft waardoor het zo lekker rrrrrrolt, ja, de trein is in gang, een gitaar schuift binnen, licht funky, bluesy akkoordjes en dan moet JLL nog beginnen zingen en dat doet hij, en hoe. Maar – wat? Wat is dat? Amper 15 seconden ver! Een achtergrondkoor! Help.

Snel over naar de originele single uit 1957. Dezelfde piano, dezelfde riff, niet kapot te krijgen, hoewel het geluid omfloerst is, bijna onder water, achter een kartonnen wand, maar toch lekker, en de drums dof met een vreemd ritme waardoor de piano plots achterstevoren lijkt te spelen. En dan, als een godsgeschenk is daar de beat waardoor het onweerstaanbaar begint te swingen, en we zijn vertrokken, de stem verdronken in echo (begrijpelijk, tijdsgeest, Elvis) en de rest heeft geen belang meer, niet de drummer die zich halverwege verslikt, niet de piano die plots veel luider staat, niet de zoekende gitaarsolo. Je blijft blind plakken aan de heen en weer bewegende basnoten van die steady linkerhand, het ultieme, meest simpele bluesschema voor beginners, oersaai soms, maar als alles juist zit, is er niks beters, ik zweer het.

Wat ik altijd zo leuk vond aan mijn eigen, kleine kamertje was dat je, eenmaal op de bovenverdieping, toch weer moest afdalen via een trapje om er te komen. Daar stond je dan, geweerkaatst door de gloeilamp in het venster als een volgspot, en maar doen alsof.

Maar ik loop vooruit op de volgende plaat, dat is voor straks, want eerst het derde nummer uit ‘16 Jerry Lee Lewis hits’ en ik keer nu terug in de tijd. Ik dacht toen dat ik het verkeerd hoorde - nee toch - dat lijkt …, dat is verdacht: JLL zingt over Beethoven! Wat een vuile stoot! Niet in mijn kamer! Maar wacht eens, dit rockt! De JLL feel jazeker, maar overwegend een gitaarnummer! Eindelijk! Die intro alleen al! Geniaal! Eindeloos herhaald en gekopieerd, want dit is de handtekening van de enige, echte peetvader, pionier, held van Alle Anderen uit de begindagen van de rock’n roll: Chuck Berry met ‘Roll over Beethoven’.

En rollen deed het. Niet alleen de band, JLL bijna in een dienende rol, en hola, een gitaarsolo (van wie? In hemelsnaam!) en dan die heldere, perfect verwoorde, ritmische, filmische tekst:

You know my temperature's rising
The jukebox’s blowing a fuse
My heart's beating rhythm
And my soul keeps a-singing the blues
Roll over Beethoven
Tell Tchaikovsky the news.

4

Nog een foto. Je staat met je rechterbeen op een bankje. Het lijkt wel een groot uitgevallen boerenkruk om de koeien te melken en ik heb natuurlijk al lang gezien dat de jonge versie van jezelf gitaar speelt - daar komen we zo op - maar zoals steeds heb ik de gewoonte om het centrale, meest interessante deel van de foto te skippen, te bewaren voor laatst en eerst bij wijze van uitstel, voorpret, rond te kijken naar de andere objecten in het plaatje.

Een kleedkamer in een kazerne, bleke muren, hoge ramen, keukenvloertegel, de deur in scheel geel, een manshoge witte kast (jouw locker?), jij met zwarte broek en smalle pijpen, zo lijkt het, zwarte schoenen (beatlebotjes?), blauwe trui, paarsig sjaaltje, of zijn dat de boorden van een fleurig hemd? Je staart in de verte naar de toekomst waarin die gitaar geen rol meer zou spelen (maar bij mij wel), waarin je afscheid zou nemen van de marine, grote vergissing vertelde je me later, en de manier waarop je kijkt, straalt niet echt uit dat je met deze foto of met je muziek of het liedje dat je gaat spelen de wereld gaat veroveren, maar misschien is het een onbewaakt, onbestemd ogenblik en was je even later toch weer aan het entertainen (zo vertelt men mij).

Je linkerhand houdt een akkoord klaar (we naderen, we naderen), je rechterhand op de slagplaat, de duim aanslagklaar, de handpalm om te dempen, en dan het centrale punt van de foto - we zijn er - de beloning: de gitaar.

Het is dat ding, dat jij toen vasthield, dat ik ook leerde vasthouden, het gewicht ervaren, ermee staan, daarmee begon het, dat ding rond je nek voelen, het touw, (een gordijnkoord?) met die blauwe flosj er nog aan, ja, zo kreeg ik ze precies, ongewijzigd, de body mooi in de overgang van rood naar zwart, twee f-gaten, sierlijke aanhechting van de snaren op de brug, witte slagplaat, stemknoppen van parelmoer imitatie.

Toen ik ze in handen kreeg, kon je enkel dat ermee doen: rond je nek hangen. Erop spelen was onmogelijk want de resterende drie snaren waren als ijzerdraad. Maar het ergste was de onstembaarheid – ontembaarheid - en ik was desondanks gelukkig met de aanwinst en ik zag de verbazing op je gezicht telkens je mijn kamer binnenkwam waar mijn gestolen platen luid stonden – luid - en ik centraal onder de gloeilamp meespeelde met de Derde Plaat - luchtgitaar, ach - niet op een tennisracket of nog erger, op niets, nee, bij mij was het een vintage semi-akoestische, prachtige, merkloze, driesnarige gitaar met onstembare snaren, de gitaar van mijn vader.

5

Hoe kan je dagelijks met je afgebroken radio-antenne meezwaaien met Herbert Von Karajan en tegelijk die luide, scheurende gitaar en stem van John Fogerty accepteren? Lijkt dit niet heel erg op al het sixties-geweld dat je zo verfoeide, oog noch oor voor had. En toch heb jij deze plaat gekocht. Ik hoorde ze sporadisch, beneden, dus nam ik ze mee naar boven, om ze daar te kunnen beluisteren op eigen kracht en volume en… wat klonk dat fantastisch. Dit was een stap vooruit, op naar het echte werk. Drum en bas perfect in mekaar, diep en vet, en: twee gitaren! O zalige hemel! En dan die stem, rauw, krachtig. Hier hadden we dan eindelijk: a rocking band.

Deuren zwaaiden open naar de power van de ritmegitaar, met meteen daaronder een duwende basgitaar die zich vastkleefde op een (Oh yes!) backbeat, ja, dit ging nog dieper dan de country ritmes van Johnny Cash en de treinriedels van de late great Luther Perkins. En JLL mocht dan een gevaarlijke zot zijn, deze jongens hier, Creedence Clearwater Revival, verzopen het kind in zuiderse modder en lieten het verrijzen tot een rondbanjerende, grijnzende krokodil met lieslaarzen, kniediep in de broeierige lucht van een doorrookt cafe in Louisiana, of was het ’t Oud Liefken in Zomergem. Dit was stampende, dampende muziek, nokvol reverb, en die werd koning in mijn universum van Gestolen Platen.

Luister nog eens, luister naar de ware magie, het strummen van een ritmisch meedogenloze akoestische gitaar, met rinkelend plectrum, en zie waar ik mijn hart aan verloor, want dat ben ik, met jouw gitaar rond mijn nek onder het podiumlicht van een armzalige gloeilamp in mijn kamer. Ik sta de gitaarheld uit te hangen, niet door te doen alsof ik duizend noten per minuut kan spelen, maar door verdomme dat ritme aan de gang te houden.

6

Drie gestolen platen. Ik zal het je wel een keer verteld hebben. Of mischien had je het zelf vastgesteld, dat ze verdwenen waren (was je trots?), toen je boven kwam kijken wat al dat kabaal was en je me zag gitaar spelen op de onstembare gitaar. Je zei nuchter “waarom spaar je niet voor een echte?” En dat deed ik, maar tot zolang was jouw gitaar mijn gitaar, ze paste bij de muziek die ook de jouwe was en ik deed het in die volgorde, eerst de houding, de attitude, dan de akkoorden, want kunst is altijd een beetje poseren.

Noem deze platen gerust mijn redding uit het Rijk der Operettes, Het Land van de Valse Glimlach, mijn drang naar een eigen leven – houvast - iets om van te houden, om vast te houden. De platen heb ik nog, de gitaar niet meer, een vriend kwam op bezoek wou ze ook eens vasthouden. En toen was ze kapot. Hij kon er ook niet aan doen, zei hij en je was behoorlijk pissed, ergens ontroerde me dat.

Men kiest zijn helden niet. Helden zijn er op het moment dat je ze nodig hebt. Mijn vader had een uitstekende platenkast, met alle groten der aarde, Pavarotti, Callas, maar hij, 18 in 1958, liet zoveel goud liggen: alle swing en jump, melodieuze bebop, echte rhythm & blues, vroege rock’n roll. Mijn vader was 25 in 1965, het jaar van ‘Rubber Soul’. Maar hij verkoos José Carreras. In mijn pre-muzikale fase, die waarin je in korte broek strips las, was er muziek aanwezig (het kan altijd erger: a-muzikale ouders), maar, moest dat echt: het Slavenkoor op volle geluidssterkte, elke zaterdagnamiddag?

Gelukkig bevond er zich nog Andere Muziek in papa’s platenkast. Drie platen werden gestolen. Ze werden niet gemist, denk ik, hij zag het als een vreemde vorm van appreciatie en dus compensatie, nadat eerder elke aansporing tot muziekschool van mijn kant categoriek werd geweigerd. Hoe graag had ik vandaag mijn magnifieke, originele, ijzersterke, onomstotelijke first loves kunnen serveren. Maar er was helemaal niets te wensen. Ik had te nemen wat er was. Want in heel die bruine rotkast zat alleen maar opera, opera en opera. En dan nog iets.

Dit is een groet aan het verleden. Aan mijn vader. Toen ik hem – jaren later – mijn eigen gitaar in handen duwde, wist hij met moeite nog twee akkoorden. Ik heb hem als kind wel weten piano spelen, op huiskamerniveau. Hij las van ’t blad. Hij wel.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,