papieren helden

FB

Vel

Ik ga op reis. De man die het autoportier voor me openhoudt, kijkt vriendelijk. Leuke man. Zou hij de chauffeur zijn? Het kraakt een beetje in mijn rechterknie, als ik instap. De auto is laag. Zo’n lage auto heb ik nog nooit gezien, maar dat geeft niet want de autostoel zit fijn. De autodeur sluit vanzelf. Even sluit ik mijn ogen en wiebel over het leer van de bekleding. Mijn rok ritselt tussen het leer en de huid van mijn billen.

Op reis ga ik. Naar Ove. Ik houd van leren autostoelen omdat ze voelen als de handen van mijn lief. Ik heb zijn handen al lang niet meer gevoeld, maar hij stuurt me elke maand een brief op blauw papieren velletjes. Soms is de helft van zo’n velletje nog leeg. Als er geen pennenstreken in gedrukt zijn, is het papier zo lekker glad. Net zo glad en zo zacht als zijn handen, als het leer. Wat prettig dat ik op reis ga in een auto met zulke aangename stoelen. Dan voelt het alsof ik er al bijna ben.

Een autodeur valt dicht en kijk, nu zit die vriendelijke meneer naast mij en steekt de sleutel in het contact. Daadkrachtig. Hij weet ongetwijfeld de weg en dat is prettig want het is een lange reis. Denk ik. Noorwegen is ver. Denk ik.

Ik bekijk de man van opzij. Gut, wat een leuke man is het eigenlijk. Oud, maar leuk, echt erg leuk. Ik buig een beetje naar hem toe. Hij heeft een fijne geur. Hij kijkt opzij en lacht. Zo lief dat ik ervan moet blozen. Ik houd eigenlijk niet van oude mensen, maar deze meneer voelt fijn om naast te zitten. Als ik niet op weg was naar Ove, zou ik met hem willen flirten. Ik sla mijn hand voor mijn mond om die gedachte. Tilly toch!

Een giechel blijft verstopt achter mijn hand. De leuke man kijkt naar de weg voor ons, dus ik kan hem gerust wat beter gadeslaan. Zijn grijze haren, de vlekjes op zijn slapen en het zachte vel in zijn nek. De losse huid van oude mensen. Ook op zijn handen op het stuur zitten van die vlekjes en ook daar zit het vel te ruim.

Zou het zacht zijn? Zou hij het erg vinden als ik zijn hand aanraak? Ik leg mijn hand voorzichtig op de zijne op het stuur. Zacht. Vreemd, dat ik me zo vlinderachtig voel bij deze man. De huid op zijn hand is zacht, maar hij is toch veel te oud voor mij. Bovendien ben ik op reis. Naar Ove. Ik reis in een vreemd vertrouwde auto naar het land van mijn lief en al zijn brieven heb ik bij me, zodat –

‘Mijn koffer!’ Ik knijp hard in de hand van de leuke man. De auto slingert en ik val tegen hem aan. ‘Meneer, mijn koffer. Ik ga op reis.’

‘Maak je geen zorgen, Tilly. We hebben alles meegenomen wat je nodig hebt.’ De leuke man houdt zijn blik strak op de weg gericht. Zijn stem is lief, maar stelt me niet helemaal gerust. Ik heb niet veel nodig, want ik ben op reis naar Ove. Ik hoef alleen mijn koffer met zijn brieven, met de velletjes blauw papier die zacht voelen als zijn huid.

De koffer ligt waarschijnlijk ergens anders in de auto. Ik ken deze auto niet, maar vaak hebben auto’s nog een vak om spullen in te stoppen. Op een plaats waar je niet kunt zitten. Ik open het portier, maar voor ik kan uitstappen, word ik naar voren geslingerd. Een scherpe band steekt in mijn buik.

‘Tilly! Wat doe je?’ Nu klinkt de leuke man niet meer zo vriendelijk.

‘Mijn koffer.’

‘Doe die deur dicht.’ De man reikt over mij heen en doet het zelf. De buitengeluiden klinken meteen zachter. Ik wacht tot hij zal uitstappen om te kijken waar mijn koffer is, maar de leuke man drukt bozig op knopjes, zegt dan ‘Zo!’ en start de auto weer.

‘Mijn koffer,’ zeg ik nog maar een keer. ‘Want ik ga op reis.’

‘Je koffer ligt achterin,’ zegt de man kortaf, en dan zachter: ‘Je liet me schrikken, meisje.’ Hij aait over mijn wang en kijkt weer lief, maar daar probeer ik niet te veel aan te denken. Want ik ben op reis. Naar Ove. Met een leuke man.

Met deze leuke, oude meneer aan het stuur ga ik op reis. Wat een geluk dat ik zo’n genoeglijke chauffeur heb getroffen voor zo’n lange reis. Hij ruikt lekker en hij kijkt lief en hij heeft zelfs gedacht aan mijn koffer. Ik duw mijn billen nog wat dieper in het zachte leer en sluit mijn ogen. Eventjes.


~

Ik word wakker van beweging. Of nee, ik word wakker van een beweging die ophoudt. Ik zit in een vreemde auto, maar de stoel voelt vertrouwd. Zacht. Ik beweeg heen en weer over het zachte leer. Vel op ritselstof op vel. Wat een fijne stoel. Dan weet ik het weer. Ik zit in een auto, want ik ben op reis. Naar Ove.

Het gekke is alleen dat de auto niet meer rijdt. Ik kijk om me heen. Buiten de auto herken ik niets, maar dat is logisch want ik ben op reis. Naast mij zit een oudere heer met zijn handen op het stuur. Waar komt die ineens vandaan? Hij zal de chauffeur wel zijn. Een erg leuke chauffeur, maar dat mag ik niet denken natuurlijk. Ik ben op reis. Naar Ove. Ik moet glimlachen als ik aan Ove denk. De leuke man glimlacht terug.

Lief. Hij lacht lief, maar ook een beetje droevig. De rimpels rond zijn ogen wijzen naar beneden.

‘Zijn we er?’

De man knikt en slikt en aait over mijn wang, laat zijn hand zelfs daar liggen. Ongemanierd misschien, maar ik zeg er niets van omdat hij zo verdrietig kijkt. Het is eigenlijk treurig, zo’n oude man die zomaar de huid aanraakt van een meisje dat hij niet eens kent. Nu ja, ik heb ook een poosje gesoesd. Misschien zat hij al langer naast me en heeft hij daardoor het gevoel dat hij me goed kent. Je hoort dat vaker, dat oudere mensen een beetje in de war raken. En het is geen onplezierige man om te zien. Nee, hij is zelfs erg aangenaam om te zien. Een erg leuke man. De huid van zijn hand op mijn wang voelt zacht. Jammer dat ik deze leukerd pas opmerk nu we er al zijn.

We zijn er, maar we blijven kennelijk nog even in de auto zitten. Ineens moet ik een beetje giechelen, omdat ik me voorstel hoe zacht de huid van deze man zou voelen. De huid op de rest van zijn lichaam. Hoe de man er zonder kleren uit zou zien. Zou hij net zo’n lang ding hebben als Ove? Zou het gerimpeld zijn? Ove’s ding is nooit gerimpeld, altijd groot en glad en stevig, maar deze man is oud. Het vel om zijn handen zit los, dus misschien is het vel om zijn ding ook gerimpeld.

‘Kom.’ De man duwt me omhoog. Ik had het niet gemerkt, maar terwijl ik over zijn ding fantaseerde, moet ik me naar hem toe hebben gebogen. Mijn hand ligt op zijn broek. Foei, Tilly toch. Schielijk trek ik mijn hand weg. Ongehoord, dat ik vlinders in mijn buik krijg. Van een onbekende man nog wel. Een leuke man, een zachte man, maar oud. En onbekend.

Ik schud mijn hoofd, want ik wil deze leuke man uit mijn hoofd. Ik ben op reis. Naar Ove. We zijn er zelfs al. En de man is trouwens ineens weg. Waarschijnlijk haalt hij mijn koffer uit de auto.

Ik trek aan de hendel om het portier te openen. Het lukt niet. Het lipje beweegt mee, maar de deur blijft dicht. Ik trek eraan. Ik duw het naar voren zo ver ik kan. Zo hard als ik kan. Er krakt iets en ik heb een stuk plastic in mijn hand. Dan gaat de deur ineens toch open.

‘Tilly, wat heb je nu gedaan?’

‘Heeft u mijn koffer?’

‘Je koffer.’ De man zucht, pakt mijn hand en helpt me uit de auto. ‘Straks. We gaan eerst naar binnen om te vertellen dat je er bent.’

Ik kijk achterom. Ik moet onthouden hoe de auto eruitziet en waar hij staat. En ik moet de chauffeur in de gaten houden. Het is een leuke man en hij heeft ervoor gezorgd dat ik veilig ben aangekomen. Dat is erg lief, maar ik wil niet dat hij straks weer wegrijdt. Met mijn koffer.

De man die mij naar Ove heeft gereden, heeft een grote sporttas om zijn schouder geslagen. Hij geeft me een arm. Ik vind het gek om arm in arm met een vreemde te lopen, maar ik ben moe van de reis en het is een leuke man en zijn arm is zacht, dus ik laat het gebeuren. Als ik naar hem opkijk, lacht hij lief en geeft me zelfs een kus. ‘Kom mee, meisje.’

We lopen door een schuifdeur en wachten in een waaierige gang tot de deur achter ons dicht is en een volgende schuifdeur zich opent. Achter de deur staat een mevrouw in een korte, witte jurk, met haar armen wijd. Haar blote onderarmen zitten vol met wratten en de huid van haar handen ziet er ruw uit.

‘Welkom mevrouw van Boven.’

Ze kijkt vriendelijk, maar ik kijk niet terug. Door dat ge-mevrouw voel ik me ouder dan ik ben, haast zo oud als die leuke meneer met wie ik arm in arm loop. Ik ken hem geloof ik niet, maar hij ziet er tenminste lief uit. Ik kruip een beetje dichter tegen hem aan en streel het vel op zijn oude handen. Zou die witte vrouw familie van Ove zijn? Onmogelijk, met zo’n huid. Waar is Ove eigenlijk?

Dan verman ik me. Als je op reis bent moet je je doel in de gaten houden, want voor je het weet ben je verdwaald of word je afgeleid door een witte vrouw met een pokdalige huid.

Ik ben eigenlijk niet meer op reis, want ik ben er. Dat zei iemand zonet nog. Volgens mij die leuke man aan mijn arm. Ik heb mijn doel bereikt. Ik ben er.

‘Ik kom voor Ove.’ Ik kijk de vrouw zo streng mogelijk aan. ‘Zeg hem dat ik er ben, dan haalt deze meneer ondertussen mijn koffer.’

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,